Dico Bogerd

Zoals ik in mijn blog van 10 februari 2014 heb aangegeven, is een bestuurder vaak op twee manieren verbonden met een rechtspersoon: arbeidsrechtelijk (via een arbeidsovereenkomst) en vennootschapsrechtelijk (via benoeming door het bevoegde orgaan).

Op enig moment komt er - al dan niet gedwongen - een einde aan het bestuurderschap. Vaak wordt het dienstverband via een vaststellingsovereenkomst beëindigd. In een dergelijke overeenkomst staat vrijwel altijd dat partijen elkaar finale kwijting verlenen. Daarmee spreken partijen af dat ze niets meer over en weer van elkaar te vorderen hebben.

Maar wat nu als de rechtspersoon de bestuurder aansprakelijk wil stellen terwijl deze al afscheid heeft genomen met finale kwijting?

Over een dergelijke situatie is begin 2014 een uitspraak gepubliceerd van de rechtbank Oost-Brabant. De woningcorporatie Servatius uit Maastricht stelt in die zaak een ex-bestuurder aansprakelijk omdat deze onverantwoorde risico’s heeft genomen met grote schade als gevolg.

Na een onderzoek door Deloitte wordt de bestuurder geschorst. Vervolgens wordt via een vaststellingsovereenkomst afscheid van elkaar genomen. Tweeënhalf jaar later wil de woningcorporatie toch graag de opgelopen schade gaan verhalen bij de ex-bestuurder.

De bestuurder stelt zich op het standpunt: mij is finale kwijting verleend in de vaststellingsovereenkomst, dus ik ben niet aansprakelijk. In de overeenkomst staat immers het volgende: “Partijen hebben niets meer van elkaar te vorderen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst c.q. de beëindiging daarvan noch anderszins en zij verlenen elkaar ter zake over en weer finale kwijting”.  De toevoeging “noch anderszins” ziet op alle soorten vorderingen, aldus de bestuurder. De woningcorporatie is het daar (uiteraard) niet mee eens en geeft aan dat de kwijting ziet op de arbeidsrechtelijke verhouding met de bestuurder en niet op vennootschapsrechtelijke vorderingen.

De rechtbank geeft uiteindelijk de woningcorporatie gelijk. Bij de uitleg van een overeenkomst is van doorslaggevende betekenis wat partijen hebben bedoeld; niet de grammaticale (letterlijke) betekenis van de tekst. Er is geen concreet aanknopingspunt op grond waarvan de bestuurder mocht verwachten dat hem ook als bestuurder kwijting was verleend. De overeenkomst is op de arbeidsrechtelijke verhouding gericht; zo wordt steeds gesproken over de werkgever en de werknemer (puur arbeidsrechtelijk). Ook de overige omstandigheden van het geval geven geen aanleiding om aan te nemen dat de kwijting ook ziet op de vennootschapsrechtelijke relatie.

Kortom: een algemeen geformuleerde finale kwijting vrijwaart de bestuurder niet van zijn bestuurdersaansprakelijkheid. Om deze discussie te voorkomen, is het aan te bevelen om in de vaststellingsovereenkomst duidelijk te formuleren of de kwijting ook geldt voor vennootschapsrechtelijke vorderingen.

Noot: De toezichthouders komen overigens goed weg in deze zaak. De Rechtbank Oost-Brabant heeft op 26 februari 2014 geoordeeld dat het toezicht strenger had gekund, maar dat ze niet hun taak onbehoorlijk hebben vervuld. Er valt hen geen ernstig verwijt te maken.

Deel dit artikel

Neem contact op met onze specialisten voor meer informatie

Expertises