Cornelis Klepper
Cornelis Klepper
In bijna elke franchiserelatie geldt een non-concurrentiebeding. Een dergelijk beding houdt vaak in dat de franchisenemer na afloop van de samenwerking niet mag concurreren met de formule binnen een bepaald gebied en/of een bepaalde periode. De achtergrond van een dergelijke afspraak is vaak dat de franchisegever de knowhow die hij in de formule heeft gestopt, wil beschermen. Op zichzelf niets mis mee, maar de afspraak heeft wel verstrekkende gevolgen voor de franchisenemer. In de praktijk krijg ik regelmatig de vraag of een franchisenemer van deze afspraak af kan komen. Soms kan dat inderdaad. Hieronder licht ik dat toe.
In principe geldt altijd: afspraak is afspraak, ook voor een non-concurrentiebeding. Toch zijn er diverse uitzonderingen denkbaar. Als bijvoorbeeld blijkt dat een onjuiste prognose is verschaft door de franchisegever, kan de franchisenemer het hele contract (inclusief non-concurrentiebeding) vernietigen. Het is dan alsof het hele contract nooit heeft bestaan. Een andere mogelijke route is aan te tonen dat de franchisegever zelf zijn verplichtingen niet nakomt, dat hij dus wanprestatie pleegt, en dat de overeenkomst daarom moet worden ontbonden. Ontbinden heeft juridisch gezien een ander gevolg dan vernietigen, zodat de partij die de overeenkomst ontbindt niet meteen verlost is van het non-concurrentiebeding. Omdat het non-concurrentiebeding juist bedoeld is voor na het einde van de overeenkomst, is dat beding normaal gesproken nog steeds van kracht bij ontbinding. Ook daarvoor is echter een escape mogelijk. Een recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam laat dat mooi zien.
In een procedure tussen een franchisenemer en –gever van Size Zero (een afslankformule) probeerde de franchisenemer de overeenkomst(en) te vernietigen vanwege onjuiste prognoses. Dat redde hij niet, omdat de rechter er niet van overtuigd was dat de ondernemer een onjuiste voorstelling van zaken had bij het aangaan van de overeenkomst. Bovendien had de franchisenemer zelf ook onderzoek kunnen doen naar de prognoses, terwijl hij dat niet had gedaan. Kortom: geen dwaling dus geen vernietiging, aldus de rechter. Einde verhaal? Nee, want de ondernemer had ook een beroep gedaan op ontbinding van de overeenkomst. Volgens hem pleegde de franchisegever namelijk wanprestatie doordat hij onvoldoende ondersteuning biedt aan franchisenemers en zelfs een concurrerende formule heeft gestart! De ondernemer vorderde daarom niet alleen ontbinding van de overeenkomst, maar ook schorsing van het non-concurrentiebeding. De rechter volgt hem: eerst stelt de rechter vast dat de franchisegever inderdaad wanprestatie pleegde door de ondernemer te beperken in zijn verkoopmogelijkheden en door te concurreren met de franchisenemer, vervolgens beredeneert de rechter dat het wel heel onredelijk zou zijn als de ondernemer daardoor twee jaar lang zijn brood niet meer kan verdienen in deze branche. De rechter ontbindt dus de overeenkomst en schorst het non-concurrentiebeding.
Hoewel de franchisecontracten vaak heel stellig zijn opgesteld, blijkt in de praktijk dus dat de rechter telkens zoekt naar een uitkomst die redelijk en billijk is, ook als het gaat om de concurrentie.