Een terugkerend begrip in het omgevingsrecht is de ‘goede ruimtelijke ordening’. Welke bestemmingen passen naast elkaar? Hoe kunnen we de bestemmingen goed op elkaar aan laten sluiten? Een woonwijk past niet naast een terrein met zware industrieën.
Een terugkerend begrip in het omgevingsrecht is de ‘goede ruimtelijke ordening’. Welke bestemmingen passen naast elkaar? Hoe kunnen we de bestemmingen goed op elkaar aan laten sluiten? Een woonwijk past niet naast een terrein met zware industrieën. Een schoolgebouw naast een drukke weg is ook niet altijd een goed idee.
Het begrip ‘goede ruimtelijke ordening’ bepaalt uiteindelijk of nieuwe plannen mogelijk zijn. In de praktijk is dit begrip uitgewerkt in een heleboel regels en nuances. Uiteindelijk echter komt de beoordeling van een nieuw plan uit op dit begrip.
Meespelende factoren
Aan de hand van verschillende componenten wordt ‘een goede ruimtelijke ordening’ al dan niet vastgesteld. Factoren die meespelen kunnen bijvoorbeeld verkeersbewegingen die toenemen, geluid(soverlast), luchtkwaliteit en de natuur zijn.
In april deed de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak over een besluit van de gemeente Den Haag waar een goede ruimtelijke ordening een rol speelde.
Vergunningverlening
Het besluit van de gemeente was als volgt: zij verleende een vergunning voor de verbouwing van een leegstaand kantoorpand, zodat daarin statushouders gehuisvest konden worden. De vergunning was verleend voor de duur van vijf jaar. Ingestelde bezwaren en beroepen werden ongegrond verklaard, waarna hoger beroep werd ingesteld.
De partijen die hoger beroep instelden, appellanten, stelden dat hun belangen onder druk kwamen te staan. De bedrijven van partijen bevonden zich op een bedrijventerrein en als daar in de buurt een woningcomplex zou komen, zou dat hun bedrijfsvoering beperken. Immers: als bedrijf behoor je rekening te houden met de woningen in je omgeving, door bijvoorbeeld verkeers- en geluidsoverlast te beperken.
Maatschappelijke urgentie
Het college van de gemeente Den Haag verdedigde het besluit door te wijzen op de maatschappelijke urgentie van de huisvesting van statushouders. De locatie is niet ideaal, beaamde het college, maar de tijdelijke huisvesting in het toch al leegstaande kantoorpand is urgent, dus het moet.
De Afdeling begint met een verwijzing naar het toetsingskader voor vergunningen. In dit geval betrof het een vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Het toetsingskader voor dergelijke vergunningsaanvragen is te vinden in artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Daar staat dat de vergunning alleen verleend kan worden als die niet in strijd is met, jawel, een goede ruimtelijke ordening.
De reden dat het college de vergunning verleende, was de maatschappelijke urgentie daarvan. De eventuele geluidsoverlast van omliggende bedrijven kon volgens het college opgelost worden met behulp van bouwkundige voorzieningen.
Functiemenging
Dat achtte de Afdeling echter onvoldoende. Ten eerste was in de vergunning geen voorschrift opgenomen over het realiseren van bouwkundige voorzieningen om geluidsoverlast tegen te gaan. Veel belangrijker nog: niet alleen geluid moet bij de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening betrokken worden. Onder andere de functiemenging – de vermenging van bedrijven en woningen – was onvoldoende onderzocht door het college. Dat het ging om een vergunning voor de periode van slechts 5 jaar, deed niet ter zake.
Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het hoger beroep gegrond. Het college moet een nieuw besluit gaan nemen.
Conclusie
Uit deze uitspraak blijkt dat maatschappelijke urgentie niet meespeelt bij de vraag of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast blijkt dat ‘een goede ruimtelijke ordening’ over meer gaat dan alleen geluidsoverlast. Bedrijven mogen niet belemmerd worden in hun bedrijfsvoering. Bovendien moet gekeken worden naar toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden voor bedrijven. Vergunningverlening mag ook voor toekomstplannen niet belemmerend werken.