Leendert Krijgsman

Afspraak is afspraak. Een man een man, een woord een woord.

In mijn vorige blog heb ik u aangeraden er rekening mee te houden dat deze vliegers bij het aangaan van kredietovereenkomsten niet altijd opgaan. Ik gaf het voorbeeld van geldgevende ouders, die een duidelijke afspraak maakten met een geldnemende zoon: onder de bepaling dat het geld door de ouders direct teruggevraagd zou mogen worden als zoon een relatie met mevrouw X zou aangaan, zette eenieder bewust zijn of haar handtekening.

Ook de zoon dus. Maar toen mevrouw X in beeld kwam, vond zoon de gemaakte afspraak toch maar onbetamelijk en hij was bepaald niet van zins het geld aan zijn ouders terug te geven. Uiteindelijk draaide het op een procedure uit. Het gevolg was dat de rechter de afspraak opzij zette alsof de afspraak nooit gemaakt was, omdat deze afspraak naar het oordeel van de rechter strijdig was met de goede zeden.

Kortom: er werd geen woord gehouden, en dat hoefde volgens de rechter ook niet. Afspraak was helemaal geen afspraak. Er stond niet wat er stond.

Er staat wat anders dan er staat

Het komt niet alleen voor dat rechters een gemaakte afspraak schrappen. Veel vaker gebeurt het dat rechters een gemaakte afspraak heel anders uitleggen dan bijvoorbeeld banken en ondernemers dit doen.

Zo deed1 een gerenommeerde bank al jaren zaken met een bepaalde ondernemer, die op enig moment ook zijn zoon bij de bank introduceerde. De bank was bereid betreffende zoon een krediet te verstrekken, op voorwaarde dat vader de overeenkomst als ‘medekredietnemer’ mee zou tekenen. De bedoeling hiervan was uiteraard dat de bank ook van de vader (terug)betaling van de lening zou kunnen verlangen, als dat nodig mocht blijken te zijn. Juridisch gezegd: de bedoeling was dat vader en zoon hoofdelijk aansprakelijk zouden zijn voor de schuld aan de bank.

Welwillend tekende de vader de overeenkomst mee en het geld werd aan zoon verstrekt.

Nadat de zoon betalingsachterstanden had laten ontstaan, die ook na diverse aanmaningen niet weggenomen werden, was de maat voor de bank vol en zegde de bank de overeenkomst op. De bank heeft wellicht geconcludeerd dat de appel niet ver van de boom was gevallen. Want niet alleen de zoon betaalde niets terug, ook vader hield de hand op knip - de jarenlange relatie tussen de bank en deze ondernemer ten spijt. De bank liet het er niet bij zitten en partijen procedeerden tot en met aan het Gerechtshof. Hoewel het letterlijk - en duidelijk - in de akte stond, kwam het betoog van vader erop neer dat hij géén medekredietnemer was, maar bórg. En het Gerechtshof gaf vader daarin gelijk: “Er is reeds sprake van borgtocht - ongeacht of partijen die term of een andere hebben gebezigd - als iemand zich verbindt de schuld van een ander te voldoen en hij zich bij de schuldeiser aandient als iemand wie deze schuld zelf niet aangaat”. Het Hof oordeelde dat de strekking van de afspraken was dat vader alleen aan de bank zou - hoeven te - gaan betalen als zoon dat niet zelf meer zou (kunnen) doen. De lening was, aldus de Amsterdamse appelinstantie, verstrekt ten behoeve van alleen de zoon.

Met andere woorden: hoewel vader in de kredietovereenkomst als medekredietnemer (dus als zelfstandige kredietnemer) werd genoemd, ging de schuld hem volgens het Hof feitelijk zelf niet aan, en moest hij daarom niet als medekredietnemer worden beschouwd. Vader had zelf namelijk geen kredietbehoefte en zijn handtekening diende alleen ter meerdere zekerheid voor de bank dat zij haar aan de zoon uitgeleende centen zou terugontvangen.

Als het Hof zou hebben geoordeeld dat de vader wél medekredietnemer was, zou de vader de openstaande schuld volledig (als zijn eigen schuld) hebben moeten betalen. Nu het Hof oordeelde dat de vader geen medekredietnemer was, maar borg (voor de schuld van een ander), is de uitkomst totaal anders. Want om als ouder borg te kunnen staan voor de schuld van een kind, is de toestemming van de echtgenoot vereist. In de financieringspraktijk komt het echter zeer vaak voor dat de handtekening van de wederhelft ontbreekt. En ook in het onderhavige geval was moeder niet om toe- of instemming gevraagd. Moeder heeft vanwege het ontbreken van haar goedvinden de borgtocht vernietigd, hetgeen de instemming van het Hof kon wegdragen. Het Hof verwees naar artikel 1:88 van het Burgerlijk Wetboek, waar vastgelegd is dat voor bepaalde rechtshandelingen de toestemming van de echtgenoot vereist is. Deze bepaling “beoogt echtgenoten in het belang van het gezin tegen elkaar te beschermen”, en dat “kan niet worden ontgaan door hoofdelijkheid overeen te komen in een verhouding waarin materieel van borgtocht sprake is. Dat appellant in de Overeenkomst wordt aangemerkt als medekredietnemer maakt het vorenstaande niet anders, omdat het krediet uitsluitend ten goede is gekomen aan betrokkene 2 (de zoon, LPJK), hetgeen ook de bedoeling van partijen was”, zo licht het Hof toe.

De bewoordingen van een overeenkomst zijn dus niet beslissend. Terwijl de bank bewust en weloverwogen “medekredietnemer” had geschreven om duidelijk te maken dat het ook de lening van vader zelf zou worden, maakt het Hof duidelijk dat het niet gaat om de gebruikte terminologie. Het Hof maakte uit de feiten op dat er ondanks de expliciete woorden geen sprake was van een lening aan (ook) de vader, maar aan (alleen) de zoon. Dat had in dit geval tot gevolg dat de vader niet verplicht kon worden ook maar 1 eurocent aan de bank te betalen.

Kijk dus uit met het aangaan van kredietovereenkomsten. Voor zowel kredietverstrekkers als ondernemers en particulieren geldt dat er juridisch iets geheel anders in een overeenkomst kan staan dan er letterlijk staat.

1 Het voorbeeld is aan de praktijk ontleend; zie Gerechtshof Amsterdam, 3 april 2012; vindplaatsen: LJN: BW9630 en NJF 2012/311.

Deel dit artikel

Neem contact op met onze specialisten voor meer informatie

Expertises