Anje Slootweg
Wanneer een ondernemer directeur-grootaandeelhouder is van een BV, stelt hij zijn eigen salaris vast. Moet dit salaris één op één tot uitgangspunt worden genomen bij de alimentatieberekening wanneer hij gaat scheiden? Of moet er bij dit salaris in sommige gevallen extra inkomen vanuit de BV worden bijgeteld? Over deze vraag heeft de Hoge Raad zich op 2 november jl. opnieuw gebogen.
Verkoop onderneming en minder werken
In de zaak waarover de Hoge Raad had te oordelen, ging het om een man die DGA was van zijn holding. Hij heeft één van zijn dochtermaatschappijen enkele jaren geleden verkocht en is veel minder gaan werken. Hij werkt nog twee dagen per week en verdient daarmee € 2.800 bruto per maand. Nadat de rechtbank een alimentatie had vastgesteld die bijna gelijk was aan het bruto inkomen van de man, heeft het Hof het salaris van € 2.800 bruto tot uitgangspunt genomen en de alimentatie vastgesteld op € 672 bruto per maand. Tegen deze uitspraak gaat de vrouw in deze zaak in cassatie.
Standpunt vrouw: niet alleen inkomen uit arbeid tot uitgangspunt nemen
Van belang is om op te merken dat de discussie in dit geval níet ging (zoals veelal wél het geval is) over de vraag of het terecht was dat de man minder was gaan werken. Tussen partijen stond vast dat deze afbouw al langere tijd het plan van de man, zodat hij privé meer tijd te besteden zou hebben. Het punt dat de vrouw in cassatie aan de orde stelde, was dat het Hof heeft miskend dat bij de beoordeling van de draagkracht niet alleen gelet moet worden op de inkomsten die de alimentatieplichtige feitelijk verwerft, maar ook op de inkomsten die hij in redelijkheid kán verwerven. Wanneer een directeur-grootaandeelhouder alimentatieplichtig is, gaat het bij de in aanmerking te nemen inkomsten niet alleen om zijn uit de onderneming genoten salaris, maar kan ook de in de vennootschap behaalde winst een rol spelen bij de draagkrachtberekening. Dit laatste heeft de Hoge Raad op 6 juni 2014 expliciet zo bepaald.
Resultaat al in waardering onderneming meegenomen
Meer concreet had de vrouw bij het Hof benoemd dat de man in zijn Holding naast een managementvergoeding van € 45.000 bruto ook huurinkomsten van € 48.000 genoot, dat de man extra inkomsten had uit niet-structurele adviesinkomsten en opnamen in rekening-courant. Het Hof is op deze argumenten niet met zoveel woorden ingegaan. Het heeft slechts overwogen dat het voor het bepalen van de hoogte van het inkomen van de man uitgaat van een rapport van Zantboer & Partners. In dat rapport wordt opgemerkt dat het resultaat geen onderdeel mag worden van de draagkrachtberekening omdat dit resultaat al in de waardebepaling, die in het kader van de verdeling heeft plaatsgevonden, is meegenomen. De Hoge Raad is echter van oordeel dat deze motivering niet toereikend is. Uit de uitspraak is immers niet expliciet af te leiden dat het hof heeft beoogd om bij het bepalen van de draagkracht van de man rekening te houden met de financiële consequenties van de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen.
Motivering Hof te kort door de bocht
Met andere woorden: het kan heel goed terecht zijn geweest dat het Hof het resultaat niet meenam, maar het Hof had dan expliciet moeten motiveren dat het deze keuze maakt omdat de vrouw voor toekomstige resultaten al gecompenseerd is in het kader van de waardering van de onderneming.
Het risico van dubbeltelling
Uit het voorgaande blijkt dat het voor de DGA echt opletten geblazen is als het gaat om de verhouding tussen de waardering van de onderneming en de vaststelling van zijn draagkracht in het kader van de alimentatie. Wanneer een zaak wordt uitgeprocedeerd, dreigen deze twee aspecten nog wel eens los van elkaar te raken. Het volgende plaatje kan dan ontstaan:
De ondernemer voldoet zijn ex-partner eerst de helft van de waarde van de onderneming.
Bij de waardering vervullen verwachte toekomstige winsten een sleutelfunctie.
Vervolgens wordt de alimentatie vastgesteld en wordt van de ondernemer verwacht dat diezelfde winsten gebruikt om zijn inkomen uit arbeid aan te vullen, zodat een hogere partneralimentatie kan worden betaald.
Breder getrokken blijkt uit deze uitspraak dat het van belang is om, wanneer het even kan, dossiers van ondernemers in echtscheiding uit handen van de rechter te houden. De resultaten die worden bereikt in mediation of door minnelijk overleg tussen twee advocaten, zijn vaak meer gebaseerd op maatwerk en redelijkheid.