Catia Luis Fula

Gezag hebben over kinderen is een privilege. Ouders blijven ouders en hebben een recht waar niet zomaar overheen gestapt kan worden. Dat recht strekt zover dat ouders van een uit huis geplaatst kind toestemming moeten verlenen voor een vakantie naar het buitenland met een pleeggezin.  Zelfs bij gecertificeerde instellingen (hierna: GI) is dat vaak onbekend blijkt uit een uitspraak van rechtbank Den Haag.

Vakantie met pleeggezin

De zaak in kwestie betreft een minderjarige, die op zeer jonge leeftijd met spoed uit huis is geplaatst. Het meisje werd door de GI, die tevens belast was met de ondertoezichtstelling, ondergebracht bij een pleeggezin. Omdat de pleegouders op vakantie wilden met het kind, besloot de GI de kinderrechter om vervangende toestemming te verzoeken voor het verkrijgen van een reisdocument.

Vergeten verzoek

Tijdens de zitting wees de kinderrechter de GI erop dat er ook vervangende toestemming moest worden verzocht om met de minderjarige naar het buitenland te mogen reizen, nu de ouders weigerden toestemming te verlenen. De GI deed vervolgens mondeling alsnog dit verzoek. De kinderrechter verleende de vervangende toestemming voor het verkrijgen van een reisdocument, maar wees de vervangende toestemming voor de vakantie af. De kinderrechter vond de vakantieplannen onvoldoende concreet en zag niet in waarom het kind niet bij de moeder kon verblijven tijdens de vakantie, nu de oudere kinderen die ook uit huis waren geplaatst dit wel deden.

Tweede poging

De GI laat het hier niet bij zitten en doet een tweede poging in een kort geding-procedure. In deze procedure voert de GI aan dat het oordeel van de kinderrechter op een juridische misslag berust: in situaties waarin een GI gemachtigd is een minderjarige uit huis te plaatsen, zou vervangende toestemming voor een vakantie met pleegouders niet nodig zijn, aldus de GI. Het gezagsrecht van de ouders is op het punt van de verblijfsplaats van het kind immers ingeperkt. Daarmee is de GI bevoegd beslissingen te nemen over het verblijf van de minderjarige. Voor de zekerheid besluit de GI alsnog toestemming te vorderen om mogelijke problemen bij de douane te voorkomen als gevolg van de uitspraak van de kinderrechter.

De voorzieningenrechter is het met de kinderrechter eens. Voor een vakantie met een minderjarige naar het buitenland is toestemming van beide gezagdragende ouders vereist. De rechter uit begrip voor het feit dat het belangrijk is voor het kind om onderdeel uit te maken van het pleeggezin, maar hierbij moet niet uit het oog worden verloren dat terugkeer bij de ouder(s) het doel van de uithuisplaatsing is. De vakantie zou ervoor zorgen dat moeder en kind drie weken geen contact met elkaar zouden hebben, terwijl dit momenteel wekelijks gebeurt. Gezien de jonge leeftijd van het kind, is dit niet in haar belang.

Geen vervangende toestemming

Uiteindelijk geeft dus ook de voorzieningenrechter geen vervangende toestemming voor de vakantie. Interessant is ook dat uit de uitspraak blijkt dat de GI in vergelijkbare gevallen eigenlijk nooit vervangende toestemming verzoekt voor de vakantie. De kinderrechter ‘betrapt’ de GI bij het verzoeken van vervangende toestemming voor het verkrijgen van een reisdocument. Het standpunt van de GI is begrijpelijk, aangezien de GI gerechtigd is tot het nemen van beslissingen omtrent het verblijf van de minderjarige. Toch kunnen de ouders niet volledig buiten spel worden gezet. Hoewel het volgens de GI ook zonder toestemming van ouders “altijd goed is gegaan”, kan deze casus toch een wijze les zijn voor alle GI’s. Het zou immers jammer zijn voor een kind om er ineens achter te komen dat hij of zij tóch niet op vakantie mag.

Deel dit artikel

Neem contact op met onze specialisten voor meer informatie

Expertises