De rechtbank Limburg behandelt op 1 september 2021 een verzoek van een vader op een omgangsregeling met zijn zoon. De jongen woont in een pleeggezin en vader zien zijn zoon twee uur per week onder begeleiding.
De rechtbank Limburg behandelt op 1 september 2021 een verzoek van een vader om een omgangsregeling met zijn zoon. De jongen woont in een pleeggezin en vader zien zijn zoon twee uur per week onder begeleiding. Vader wenst uitbreiding van deze regeling. De vraag die in deze blog centraal staat is op basis van welke wettelijke bepaling vader zijn verzoek dient te baseren?
Route 1: er is een zorgregeling vastgesteld door de kinderrechter
In deze zaak baseert vader zijn verzoek op basis van art. 1:265g lid 2 BW:
Op het verzoek van een met het gezag belaste ouder, een omgangsgerechtigde, de minderjarige van twaalf jaar of ouder en de gecertificeerde instelling kan de kinderrechter de in het eerste lid genoemde beslissing wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Een zorgregeling gedurende een uithuisplaatsing kan dus worden gewijzigd, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd en dat in het belang van het kind noodzakelijk is. Wat in deze zaak speelt, is dat er nooit een zorgregeling tussen de vader en zijn zoon is vastgesteld door de kinderrechter, waardoor artikel 1:265g BW niet als grondslag voor het verzoek van de vader kan dienen.
Route 2: de gecertificeerde instelling beperkt het contact tijdens de uithuisplaatsing
Een mogelijke andere grondslag is te vinden in art. 1:165f BW. Daarin is bepaald dat een gecertificeerde instelling de bevoegdheid heeft om de contacten tussen vader en zoon gedurende de uithuisplaatsing te beperken:
Voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, kan de gecertificeerde instelling voor de duur daarvan de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken.
Deze beslissing geldt als een schriftelijke aanwijzing (art. 1:265f lid 2 BW). Vader zou de rechtbank kunnen verzoeken om een dergelijke schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren en vervolgens een nieuwe zorgregeling vast te stellen, ware het niet dat de gecertificeerde instelling in deze zaak (schriftelijk) nooit een beslissing heeft genomen over contact(beperkingen) tussen vader en zoon.
Route 3: er is geen vastgestelde zorgregeling en de gecertificeerde instelling heeft het contact niet beperkt
In deze casus is het contact tussen vader en zoon minimaal, maar er is nooit een beslissing over contactbeperking door de gecertificeerde instelling genomen, noch heeft de kinderrechter een zorgregeling vastgesteld. De routes 1 en 2 zijn voor deze vader dan ook een verkeerde rechtsgrond. De rechtbank wijst vader op de regeling voor geschillen die over de uitvoering van de ondertoezichtstelling gaan (sinds 1 januari 2015 opgenomen in het wetboek). De rechtbank licht toe dat de geschillenregeling ex art. 1:262b BW in deze casus van toepassing is:
“Artikel 1:262b BW heeft in feite een ‘vangnet’ functie. Nu de vader herhaaldelijk de GI verzocht heeft om contact te mogen hebben met zijn zoon, maar de GI daar aanvankelijk geen gehoor aan heeft gegeven en ook geen (schriftelijke) beslissing genomen heeft inhoudende dat er géén contact dan wel beperkt contact zal plaatsvinden (waarna de vader vervolgens een verzoek op grond van 1:265f BW had kunnen indienen) had de vader de mogelijkheid om via de weg van artikel 1:262b BW de vaststelling van een zorgregeling aan de kinderrechter voor te leggen. Het geschil tussen de vader en de GI betreft immers de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter dient aldus een beslissing te nemen die haar in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt.” (r.o. 4.5).
Vervolgens past de rechtbank de geschillenregeling toe. De eerste overweging van de rechtbank is dat het van belang is dat er contact is tussen de vader en het kind. Verder lukt het op zitting niet om overeenstemming te bereiken. In dat geval acht de kinderrechter het van belang om zelf een zorgregeling vast te stellen. De omgang wordt uitgebreid van twee uur naar vier uur per week, waarvan twee uren worden begeleid.
Samenvattend geldt het volgende schema:
Contact tussen ouders en uithuisgeplaatste kinderen | ||
Hoe is het contact tijdens de UHP geregeld? | Artikel | Toelichting |
De kinderrechter stelt een zorgregeling vast | 1:265g BW | Vader kan om een wijziging verzoeken |
De GI beperkt het contact | 1:265f BW | Vader kan verzoeken om de beslissing van de GI geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren en de kinderrechter vragen een nieuwe regeling vast te stellen |
Er is geen zorgregeling vastgesteld / geen sprake van een contactbeperking | 1:262b BW | De kinderrechter neemt op verzoek van vader een beslissing die in het belang van de minderjarige is |