Jaco van den Brink

Moet u tijdens onderhandelingen uw contractspartij spontaan alles melden wat volgens u van belang zou kunnen zijn voor uw contractspartner, of mag u ook zaken verzwijgen waarnaar niet wordt gevraagd? Een oeroude vraag: reeds in oude tijden werd er geprocedeerd over de vraag of de verkoper van een koe niet had behoren te vertellen dat de koe reeds symptomen van een bepaalde ziekte was gaan vertonen.

Hoe ver reiken mededelings- en onderzoeksplichten? Over dit probleem is het moeilijk in zijn algemeenheid iets te zeggen, omdat zoveel afhangt van de omstandigheden van het geval. Toch kan uit de bespreking van enkele recente jurisprudentievoorbeelden wel duidelijk worden wat voor omstandigheden in het bijzonder relevant zijn.

Mededelingsplicht verkoper onderneming

Zo werd er in 1999 onderhandeld over de verkoop van (aandelen van) een onderneming, Rogram B.V. Rogram werd verkocht, maar ging binnen twee jaar failliet. Koper klaagde dat de relatie met de belangrijkste klant van Rogram, Carl Zeiss, reeds op het moment van de onderhandelingen tanende was en op het punt van beëindiging stond, maar dat verkoper daarover niets had gemeld.

Het Hof Amsterdam (arrest d.d. 9 september 2008, RCR 2009, 27) stelde vast dat op verkoper op dit punt een mededelingsplicht jegens de koper rustte. De omstandigheid dat de relatie met de belangrijkste opdrachtgever van Rogram beëindigd was op het moment van de onderhandelingen, was - indien deze zich had voorgedaan - dermate cruciaal dat op de verkoper van Rogram de plicht rustte om koper spontaan hiervan op de hoogte te brengen (tenzij koper deze omstandigheid uit andere bronnen had moeten kunnen begrijpen).

Onderzoeksplicht bank naar pandrecht

In mei van dit jaar deed de Rechtbank Amsterdam een uitspraak (d.d. 9 mei 2012) waarbij geen mededelingsplicht werd aangenomen. Deze procedure werd gevoerd tussen een bank en een financieel adviesbureau. Een klant van dit adviesbureau sloot een financieringsovereenkomst met de bank, waar het adviesbureau bij betrokken was. De bank vestigde daarbij een pandrecht op (onder andere) de vorderingen van de klant. Later bleek echter dat het adviesbureau reeds een eerste pandrecht op deze vorderingen had. De vraag rees of het adviesbureau dit aan de bank had moeten melden, dan wel of de bank zelf had moeten onderzoeken of er reeds rechten gevestigd waren.

De rechtbank hechtte veel belang aan de vraag of het adviesbureau aan te merken was als onderhandelingspartner van de bank (ten behoeve van diens klant), dan wel of het bureau er slechts zijdelings bij betrokken was. Nu het laatste was komen vast te staan, was er dus geen sprake van enige contractuele relatie tussen de bank en het adviesbureau. De lat voor het aannemen van een mededelingsplicht zijdens het adviesbureau kwam daarmee zeer hoog te liggen. Geoordeeld werd dat het op de weg van de bank had gelegen om informatie in te winnen over eventuele vorderingen (met zekerheden) van het adviesbureau op de klant.

Conclusie

Uit deze voorbeelden blijkt bijvoorbeeld dat het al dan niet bestaan van een contractuele relatie cruciaal is voor het aannemen van een mededelingsplicht. Dit past natuurlijk in het uitgangspunt dat contractspartijen zich mede moeten laten leiden door elkaars gerechtvaardigde belangen. Dit geldt ook reeds (zij het in mindere mate) wanneer er over een contract wordt onderhandeld. Is er sprake van een dergelijke relatie, dan blijkt dat in het algemeen een verplichting bestaat om elkaar spontaan die informatie te verschaffen waarvan de partij weet of kan vermoeden dat deze informatie voor de andere partij in het kader van het contract van belang is.

Maar het zij nogmaals gezegd dat hierbij veel afhangt van de omstandigheden. Belangrijk is bijvoorbeeld ook de vraag hoeveel deskundigheid van partijen kan worden verwacht (of van de door hen ingeschakelde deskundigen).

Deel dit artikel

Neem contact op met onze specialisten voor meer informatie

Expertises