Leanne Kirpestein-Spierings

Als je samen met je partner een huis koopt, kan het voorkomen dat één van beiden meer geld inlegt. Bijvoorbeeld eigen spaargeld, overwaarde uit een vorige woning of een schenking van ouders. Mocht je in de toekomst uit elkaar gaan, dan is in beginsel wenselijk dat je dit geld terug kunt vragen.

In dat kader is het uitgangspunt dat zogeheten ‘vermogensverschuivingen’ weer ongedaan gemaakt kunnen worden door middel van een vergoedingsrecht.

Wat is een vergoedingsrecht?

Een vergoedingsrecht is een vordering op je partner die ontstaat doordat je partner een goed verkrijgt ten laste van jouw vermogen. Ter illustratie even terug naar het voorbeeld van de aankoop van de gezamenlijke woning. In het geval je € 10.000,- meer investeert dan je partner, geldt dat je een vordering van € 5.000,- hebt op je partner. De andere helft van de investering komt je als mede-eigenaar rechtstreeks toe.

Maar wat gebeurt er vervolgens met het vergoedingsrecht wanneer de gezamenlijke woning, als gevolg van een huwelijk of geregistreerd partnerschap, in een (beperkte) gemeenschap van goederen valt? Hierover werd onlangs een zaak behandeld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Wat speelde er?

In deze zaak hebben een man en een vrouw in juni 2018 vóór het aangaan van het geregistreerd partnerschap gezamenlijk een woning gekocht. De aankoop van de woning werd voor het grootste deel gefinancierd met een hypothecaire geldlening waarvoor beide partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn. Daarnaast heeft de vrouw privévermogen in de woning geïnvesteerd, dat haar was geschonken onder uitsluitingsclausule.

Later, in oktober 2019, zijn partijen een geregistreerd partnerschap aangegaan. Aangezien zij geen partnerschapsvoorwaarden overeengekomen zijn, is er sprake van een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen. In hoofdlijnen houdt een beperkte gemeenschap het volgende in:

  • Alle persoonlijke bezittingen en schulden die partijen voor het geregistreerd partnerschap hebben, blijven privébezit.

  • Bezittingen en schulden die partijen na het aangaan van een geregistreerd partnerschap krijgen, worden gezamenlijk bezit.

  • Bezittingen en schulden die voor het geregistreerd partnerschap al gezamenlijk eigendom waren, zoals de gezamenlijke woning en de bijbehorende hypotheek, vallen wel in de gemeenschap.

  • Schenkingen en erfenissen blijven in principe privébezit.

Ten aanzien van de gezamenlijke woning met bijbehorende hypotheek geldt dus dat deze onderdeel is geworden van de (beperkte) gemeenschap van goederen.

Helaas is het liefdesgeluk van korte duur. In 2021 dient de man een verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap bij de rechtbank in. In dat kader dient ook de gemeenschap van goederen te worden verdeeld, waarover al spoedig wordt getwist.

De man stelt zich op het standpunt dat de woning door het aangaan van het geregistreerd partnerschap tot de beperkte gemeenschap van goederen is gaan behoren en dus volledig deel uitmaakt van die gemeenschap. Dit brengt volgens hem met zich mee dat de overwaarde van de woning 50/50 tussen partijen verdeeld moet worden. Volgens de man heeft de vrouw geen recht op vergoeding van haar investering, aangezien zij deze investering heeft gedaan voordat de woning tot de gemeenschap van goederen is gaan behoren.

De vrouw is het hier niet mee eens. Zij vindt dat zij wel degelijk recht heeft op vergoeding van het privévermogen dat zij in de woning heeft geïnvesteerd. Wat de vrouw betreft kan het niet zo zijn dat haar investering enkel vanwege de latere totstandkoming van een (beperkte) gemeenschap van goederen zou verdampen.

Leemte in de wet

De vraag of de vrouw na het ontstaan van de beperkte gemeenschap nog aanspraak kan maken op enige vergoeding blijkt niet eenvoudig te beantwoorden. Uit de literatuur blijkt immers dat er verschillend wordt gedacht over deze vraag. Naar het oordeel van het hof heeft de wetgever niet voorzien in een dergelijke situatie. Aan het hof de taak om deze leemte in de wet op te vullen.

Allereerst constateert het hof dat de wetgever met de invoering van de beperkte gemeenschap van goederen heeft beoogd om de noodzaak van huwelijkse- of partnerschapsvoorwaarden te verminderen. Naar het oordeel van het hof is hiermee in lijn dat de vordering van de vrouw op de man onaangetast blijft door het ontstaan van de gemeenschap en daarom nog steeds behoort tot het privévermogen van de vrouw. Het staat immers haaks op de bedoeling van de wetgever dat partijen anders alleen om een dergelijke vordering te behouden, genoodzaakt zouden zijn om partnerschapsvoorwaarden overeen te komen.

Tot slot

Voor de vrouw geldt: eind goed, al goed. Haar eerder verworven vergoedingsrecht is niet verloren gegaan door het ontstaan van de gemeenschap van goederen en dus zal het privévermogen dat zij in de woning heeft geïnvesteerd binnenkort weer worden bijgeschreven op haar bankrekening.

Heeft u (als samenlever) privévermogen geïnvesteerd in een gezamenlijke woning, dan is het raadzaam om een en ander goed vast te (laten) leggen in bijvoorbeeld een samenlevingsovereenkomst.

Deel dit artikel

Neem contact op met onze specialisten voor meer informatie

Expertises