Anje Slootweg

Het is in het belang van een kind om te weten wie zijn ouders zijn. Daar komen we steeds meer achter. Zo zijn er grote ontwikkelingen de laatste jaren als het gaat om anonieme donoren.

Het is in het belang van een kind om te weten wie zijn ouders zijn. Daar komen we steeds meer achter. Zo zijn er grote ontwikkelingen de laatste jaren als het gaat om anonieme donoren. Feitelijk is het als donor vrijwel onmogelijk geworden om anoniem te blijven. Maar ook los van de situatie van donatie van sperma, spelen er in de rechtspraak zeer regelmatig discussies over vaderschap. In deze blog gaat het met name om de vraag of een DNA-onderzoek om het ouderschap vast te stellen (altijd) afgedwongen kan worden. Aan de hand van een casus die tot aan de Hoge Raad diende, kunnen we een duidelijke richting wijzen.

Grondrechten botsen

Eerder dit jaar deed de Hoge Raad een belangrijke uitspraak. Een man van inmiddels een jaar of zestig wil met zekerheid weten of de man van wie hij denkt dat het zijn vader is, inderdaad zijn vader is. Hij wil dat de betreffende ‘mogelijke vader’ een DNA-test ondergaat. Deze man is inmiddels ouder dan tachtig jaar en krijgt enorm veel stress van de wens van zijn mogelijke zoon. Zo zeer dat hij een depressieve stoornis ontwikkelt. De grote vraag is hier welk grondrecht zwaarder weegt: het recht van de mogelijke vader op eerbiediging van zijn privéleven of het recht van de zoon om te weten van welke ouders hij afstamt. De procedure voor de rechtbank pakt uit in het voordeel van de zoon: zijn recht om zijn familie te leren kennen, weegt het zwaarst, aldus het Hof.

In dit geval voorrang voor het recht van ‘vader’

Vervolgens gaat de ‘vader’ in hoger beroep. Het Hof is van mening dat het belang van het kind in principe voorgaat. Niet alleen is het belang om te weten van wie je afstamt zwaarwegend, daarnaast draagt de natuurlijke ouder mede verantwoordelijkheid voor het bestaan van het kind. Echter, het Hof is in deze zaak toch van oordeel dat het belang van de vermeende vader voorgaat. Immers, de zoon heeft al meer dan 40 jaar geen twijfel over het feit dat de vermeende vader zijn vader is. Hij wil verder ook geen contact met de vader. Ook gaat het hem niet om de erfenis. Met andere woorden: de zoon heeft eigenlijk geen concreet belang, anders dan behoefte aan zekerheid.

Het Hof weegt dit belang af tegen het belang van de vermeende vader. Hij is op leeftijd, de situatie is bijzonder stressvol voor hem, hij heeft een depressieve stoornis ontwikkeld door de situatie en loopt bij een psycholoog. Hij heeft belang bij een rustige oude dag. Bij het Hof trekt de vermeende vader dus aan het langste eind.

De Hoge Raad oordeelt anders

De zoon legt zich echter bij deze beslissing niet neer en gaat in cassatie en met succes. De Hoge Raad vindt dat het Hof ten onrechte is afgeweken van het uitgangspunt dat het belang van het kind prevaleert boven het belang van de ouder. Het verkrijgen van informatie over de eigen afstamming is in de eerste plaats belangrijk om een eigen persoonlijkheid te kunnen ontwikkelen.  Dit is al een voldoende onderbouwing van het belang, ook al is de zoon verder niet van plan om na het verkrijgen van zekerheid verder nog iets met de informatie te ondernemen richting de vermeende vader. Dat de wens van de zoon om zekerheid te verkrijgen belastend is voor de ‘vader’ kan zo zijn, maar dat is onvoldoende om de zoon zijn recht op de gewenste informatie te ontnemen.

Uitvoerbaar?

De vraag is natuurlijk hoe een veroordeling om mee te werken aan een DNA-onderzoek praktisch uitgevoerd moet worden. In een uitspraak van de rechtbank in Rotterdam van april dit jaar wordt dit wat zichtbaarder. De rechtbank veroordeelt een vermeende vader in een andere zaak om mee te werken aan een DNA-onderzoek. De rechtbank benoemt alvast een bureau dat het onderzoek gaat uitvoeren en de vader daartoe moet oproepen. De rechtbank wijst de partijen in de procedure op de wettelijke verplichting om mee te werken aan het DNA-onderzoek. De vraag blijft wel hangen wat er gebeurt als de vermeende vader dit gebod vanuit de rechtbank alsnog in de wind slaat. Mogelijk zou het kind dan dwangsommen kunnen vorderen: voor elke dag dat de vader niet meewerkt, moet hij het kind of, bij minderjarigheid, de moeder van het kind, een dwangsom betalen. Dit soort dwangsommen worden veelal dusdanig hoog vastgesteld dat dit niet op te brengen is. Dit zou dan mogelijk een prikkel kunnen zijn om toch mee te gaan werken.

Recht kind gaat voor

Het kind heeft niet gevraagd om zijn eigen bestaan. Het is dan ook terecht dat de Hoge Raad het uitgangspunt dat het recht van het kind voorgaat, strikt toepast.

Deel dit artikel

Neem contact op met onze specialisten voor meer informatie

Expertises