Natasja Barské-Gelling

In een eerdere blog ben ik al ingegaan op de vaststelling van een alimentatieverplichting van een IB-ondernemer. Inmiddels zijn er wederom ontwikkelingen. Reden om hier opnieuw op in te gaan.

In een eerdere blog ben ik al ingegaan op de vaststelling van een alimentatieverplichting van een IB-ondernemer. Inmiddels zijn er wederom ontwikkelingen. Reden om hier opnieuw op in te gaan. Rechters hanteren vaak als uitgangspunt voor de berekening van het inkomen van de ondernemer de gemiddelde winst over de afgelopen drie jaren. Feit is echter dat dit lang niet altijd reëel is. De jaarstukken geven immers informatie over het verleden en niet over het heden of de toekomst.

Buffervermogen

In een uitspraak uit 2019 oordeelde het Hof Den Haag al eens dat rekenen met  de gemiddelde winst over drie jaren alleen past in een situatie dat het bedrijf over een buffervermogen beschikt, waarmee een periode kan worden overbrugd wanneer het financieel minder gaat. Dit buffervermogen moet voldoende zijn om de nodige bedrijfsinvesteringen te doen. In de genoemde zaak was dit niet het geval. Om die reden ging het Hof niet uit van de gemiddelde winst over drie jaren maar van wat er in 2018 en 2019 per jaar feitelijk aan financiële middelen beschikbaar was.

Recent heeft het Hof Den Haag opnieuw een uitspraak gedaan waarin dit onderwerp aan de orde komt. De betreffende ondernemer was werkzaam als ZZP’er. Hij leverde IT-diensten op interimbasis aan bedrijven. Het Hof stelde (opnieuw) vast dat voor ondernemers die in de vorm van een eenmanszaak een onderneming exploiteren het bedrijfseconomisch gezien noodzakelijk is dat er een buffervermogen aanwezig is om onzekere tijden te overbruggen. De ondernemer is kwestie had onvoldoende buffervermogen. Hij had namelijk in 2020 ruim zeven maanden geen opdrachten. Hij heeft in het kader van de Corona ondersteuningsmaatregelen gebruik gemaakt van de Tozo regeling. Eind 2020 had hij een ondernemingsvermogen van € 33.965,00 met daarin € 22.973,00 aan liquide middelen. Er was dus sprake van een eenmanszaak met een beperkt weerstandsvermogen. Wel had de ondernemer nu weer opdrachten en waren de vooruitzichten positief.

Redelijk en verantwoord

Het Hof acht het in dit geval redelijk en verantwoord dat de ondernemer jaarlijks een bedrag van € 15.000,00 kan reserveren om periodes waarin hij geen opdrachten heeft te kunnen overbruggen. Om dit in perspectief te zien: de ondernemer had in 2020 een winst van ruim € 55.000,- en schat de fiscale winst in 2021 op ruim € 100.000,00. Op deze bedragen mocht dus € 15.000,- gereserveerd worden. Het Hof houdt dus met dit deel van de winst in het kader van de alimentatieberekening geen rekening. Het Hof benoemt daarbij nog dat ook een alimentatiegerechtigde hierbij gebaat is, omdat het in diens belang is dat niet iedere inkomensterugslag van de ondernemer gevolgen heeft voor de hoogte van de alimentatie.

Een opmerkelijke, maar ook wel begrijpelijke uitspraak. Ik merk hierbij wel opnieuw op dat het Hof Den Haag in het algemeen kritischer kijkt naar wat een ondernemer uit zijn onderneming kan onttrekken. Deze uitspraak past dus duidelijk wel in de lijn van uitspraken van het Hof Den Haag, maar andere hoven oordelen hier geregeld anders over.

Deel dit artikel

Neem contact op met onze specialisten voor meer informatie

Expertises