Het wordt door ouders vaak als zeer spannend ervaren wanneer hun gezin onder de loep wordt genomen door organisaties als Veilig Thuis, de Gecertificeerde Instelling of de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Het belang van een zorgvuldige rapportage is immens groot: voor het vertrouwen van ouders in de hulpverlening, voor het bepalen van het narratief en vanwege het belang om de feiten juist en op een juiste manier verwoord aan de kinderrechter te kunnen presenteren.

Ouders voelen zich dan ook weleens machteloos ten opzichte van het standpunt dat de Raad (of de GI / Veilig Thuis) inneemt. De kinderrechter volgt in veel gevallen het advies van de Raad op. Welke ruimte is er voor ouders om iets te vinden van de conclusies die de Raad trekt? Welke middelen staan ouders in zo’n geval ter beschikking?

De adviserende taak van de Raad

Vooraf: de Raad heeft een belangrijke adviserende taak richting de kinderrechter. De Raad is aanwezig bij zitting op de rechtbank op verzoek van de rechtbank of wanneer een casus daarom vraagt. Twee belangrijke adviestaken van de Raad zien op advies over de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel en advies over beslissingen rondom gezag en omgang. Daarnaast heeft de invoering van de Jeugdwet heeft ertoe geleid dat de Raad nadrukkelijker is gaan adviseren aan gemeentelijke instellingen indien een jeugdbeschermingsmaatregel wordt overwogen (de Raad schuift aan bij jeugdbeschermingstafels).

Reactie op het concept raadsrapport

Eén van de kwaliteitseisen waaraan de Raad dient te voldoen is het raadsrapport in concept voorleggen aan de cliënt (zie hun Kwaliteitskader). De inzagetermijn van het conceptrapport is minimaal 5 werkdagen. In uitzonderingsgevallen kan in overleg hiervan worden afgeweken. Reacties van ouders en kind (van een bepaalde leeftijd) worden in het rapport opgenomen of als bijlage toegevoegd. Feitelijke onjuistheden worden aangepast (namen, data etc.). In het definitieve raadsrapport wordt aangegeven of de reacties tot wijzigingen in raadsrapport, besluit of advies hebben geleid. Het is belangrijk om ouders en kinderen hierover goed te informeren. Ik maak vaak mee dat ouders teleurgesteld zijn over de hun toebemeten ruimte (en tijd) om een weerwoord te formuleren.

Een klacht indienen bij de Raad

Wanneer ouders ontevreden zijn over de wijze waarop het raadsrapport tot stand is gekomen, kunnen zij een klacht indienen bij de Raad (voor de procedure, zie: Klachtenregeling Raad voor de Kinderbescherming, oktober 2019). In een recente uitspraak achtte de rechtbank Den Haag de Raad aansprakelijk voor een onzorgvuldige raadsrapportage, nadat ook de klachtencommissie meerdere klachten van moeder gegrond had verklaard:

De voormelde, ernstige, fouten hebben geresulteerd in een onzorgvuldig rapport. Het lijdt geen twijfel dat, als deze fouten niet waren gemaakt, de raad niet zou (kunnen) hebben geadviseerd dat de minderjarige onder toezicht gesteld moest worden en uit huis geplaatst. Aan de gronden van het bepaalde in artikel 1:255 en 1:265a-b BW was immers in het geheel niet voldaan. Vaststaat dat niet aan de opvoedcapaciteiten van eiseres werd getwijfeld, dat er geen (wezenlijke) zorgen waren over het welzijn van de minderjarige en dat hulpverlening aan de minderjarige niet nodig werd. Vaststaat verder dat geen sprake was van de situatie dat eiseres weigerachtig was om hulp voor de minderjarige in te schakelen, zo die toch nodig werd geacht. De zorgen waarop het raadsrapport was gebaseerd betroffen louter de omstandigheid dat de minderjarige er last van had dat de bij haar betrokken volwassenen het niet over haar woonplaats eens konden worden. Bij een door de moeder gewenste verhuizing naar [plaats 1] hadden de grootouders en de stiefvader zich echter zonder meer moeten neerleggen. Daarmee was de minderjarige ook direct uit de conflictueuze situatie gehaald. Zo toch nog onenigheid hierover tussen de moeder en vader zou (blijven) bestaan, zou de rechter hierover zo nodig in een, door de vader of eiseres te entameren, gezagsgeschil hebben kunnen beslissen. 

Nu de raad onzorgvuldig heeft gerapporteerd, mocht hij evenmin in redelijkheid menen zich op grond daarvan een verantwoord oordeel te kunnen vormen over hetgeen het belang van de minderjarige vergde. Daardoor heeft hij ten onrechte de inschatting gemaakt dat (onverminderd) sprake was van een - voor de minderjarige - ernstige toestand als bedoeld in artikel 1:255 BW (ots) en in artikel 1:265b lid 1 BW (muhp). In dat spoor heeft de raad tevens ten onrechte om een ots en een muhp verzocht. Dit handelen is onrechtmatig jegens eiseres. Het kan ook aan de raad/Staat worden toegerekend, nu dit is te wijten is aan zijn schuld. 

(…) 

Anders dan de Staat meent kan niet uit de omstandigheid dat de rechter op zijn verzoek de ots en muhp heeft verleend worden afgeleid dat het causaal verband tussen de aan de raad verweten gedragingen en de gevorderde schade ontbreekt. Door het onrechtmatige rapport van de raad en zijn daarop gegronde, onrechtmatige verzoeken tot ots en muhp heeft de raad de facto een onomkeerbaar proces in gang gezet. De moeder heeft dit proces (ook al heeft zij dit vanaf het begin en op verschillende momenten geprobeerd) niet meer kunnen stoppen.

In deze zaak is goed zichtbaar hoe het oordeel van de klachtencommissie wordt meegewogen door de rechtbank. De rechtbank acht verder causaal verband aanwezig. Immers, de rechter heeft  doorslaggevende betekenis aan het raadsrapport toegekend en heeft beslist om de minderjarige onder toezicht te stellen en uit huis te plaatsen. Aan moeder wordt een materiële schadevergoeding toegekend (reiskosten en advocaatkosten).

Het weerleggen van de conclusies van de Raad ter zitting

Los van een klachtenprocedure bij de Raad zelf, kunnen ouders uiteraard ook bij de kinderrechter aankaarten dat de bevindingen van de Raad niet worden gedragen door de feiten en omstandigheden (zo wees de rechtbank Limburg – wat als vrij uitzonderlijk kan worden beschouwd – een verzoek tot ondertoezichtstelling af omdat de feiten waarop de Raad zich baseerde uit de tweede hand zijn en niet zijn geverifieerd bij de school, en haaks staan op de van de school wel rechtstreeks ontvangen recente informatie. Hieruit blijkt weer het grote belang van een zorgvuldige verslaglegging.

Onafhankelijke diagnostiek

Soms laten de Raad of de GI onafhankelijke diagnostiek plegen door het NIFP of een ander onafhankelijk onderzoeksbureau. Uit onderzoek blijkt dat medewerkers van de Raad en de GI vinden dat een onderzoek door bijvoorbeeld het NIFP vaker zou moeten plaatsvinden, maar dat het vaak niet lukt om de financiering voor zo’n onderzoek rond te krijgen (Lünneman e.a., 2018).

Contra-expertise via de rechtbank

Ook de rechtbank kan opdracht geven tot een “tegenonderzoek”. De wetgever heeft in artikel 810a lid 2 Rv het recht op contra-expertise neergelegd:

In zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, benoemt de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.

De ratio hiervan is dat de ouder in staat wordt gesteld om weerwoord te bieden aan hetgeen de Raad voor de Kinderbescherming of de gecertificeerde instelling als uitvoerder van de maatregel heeft aangevoerd over de noodzaak van de verzochte maatregel van jeugdbescherming (hieronder valt ook de maatregel van uithuisplaatsing, zo is de Hoge Raad van oordeel).

Rechters moeten zorgvuldig omgaan met een verzoek tot contra-expertise van ouders. De Hoge Raad bepaalde vorig jaar dat het Hof niet juist had gehandeld toen de moeder vroeg om contra-expertise en dat verzoek afwees met als motivering dat het Hof zich op grond van de stukken en wat ter zitting was besproken reeds voldoende voorgelicht achtte om een beslissing te kunnen nemen. Het Hof hád volgens de Hoge Raad moeten onderzoeken of het verzoek van de moeder voldoende concreet en ter zake dienend was, en zo ja, of het belang van de kinderen zich tegen toewijzing van het verzoek verzette. Nu uit de overwegingen van het hof niet blijkt dat het hof dit onderzoek heeft verricht en het hof bij de afwijzing van het verzoek heeft volstaan met de overweging dat het zich “voldoende voorgelicht” achtte, geeft het oordeel van het hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Conclusie

De Raad (en dit geldt ook voor Veilig Thuis en de GI’s) doet onderzoek in gezinnen dat tot vergaande beslissingen kan leiden. De onderbouwing van dergelijke beslissingen ligt in het onderzoek dat deze instanties doen en moet daarom deugdelijk en feitelijk kloppend zijn.

Artikel 3.3 van de Jeugdwet is hierbij een cruciaal beoordelingskader:

De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling zijn verplicht in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.

De Kinderombudsman heeft in het verleden al geconstateerd dat er met regelmaat fouten worden gemaakt in dit opzicht. Het presenteren van feiten en analyses blijft een belangrijk aandachtspunt binnen de jeugdzorg: uiteindelijk staat of valt hiermee de kwaliteit van onze jeugdbescherming in Nederland. Uiteraard zijn sommige raadsrapporten een schoolvoorbeeld van hoe een goed onderzoeksverslag eruit dient te zien, maar mocht dat niet het geval zijn dan staat ouders een aantal middelen ter beschikking (hieronder schematisch weergegeven).

1.Reageren op het concept-raadsrapport
2.Een klacht indienen bij de klachtencommissie van de Raad voor de Kinderbescherming
3.Op de zitting bij de kinderrechter aantonen dat het raadsrapport onzorgvuldig tot stand is gekomen
4.Verzoeken tot onafhankelijke diagnostiek bij de Raad voor de Kinderbescherming (of de GI) 
5.Verzoeken om contra-expertise bij de kinderrechter 

 

Deel dit artikel

Expertises