Walther Haksteeg

In een aantal recente zaken [1] heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam zich gebogen over de vraag of aandeelhouders ook buiten de algemene vergadering recht hebben op informatie.

In een aantal recente zaken [1] heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam zich gebogen over de vraag of aandeelhouders ook buiten de algemene vergadering recht hebben op informatie.

Bij beursvennootschappen heeft de Hoge Raad in zijn ASMI-uitspraak [2] duidelijk gemaakt dat iedere aandeelhouder ter vergadering zelfstandig het recht heeft vragen te stellen – ongeacht of deze betrekking hebben op punten die op de agenda zijn vermeld – en dat de vennootschap (lees: het bestuur) die vragen dient te beantwoorden. Daarbuiten hebben aandeelhouders geen recht op het verstrekken van door hen afzonderlijk verlangde informatie. Het recht op nadere inlichtingen is een recht van de algemene vergadering als orgaan van de vennootschap, verleend met het oog op vennootschappelijke rekening en verantwoording.

Onder omstandigheden kan, met name bij kleinere, besloten vennootschappen, van deze regel worden afgeweken. Deze afwijking is gebaseerd op artikel 2:8 BW dat onder meer bepaalt dat een rechtspersoon (dus bijvoorbeeld een vennootschap) en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken (het bestuur en aandeelhouders), zich als zodanig jegens elkaar moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Is sprake van een minderheidsaandeelhouder die niet ook een positie heeft binnen het bestuur van de vennootschap dan zal eerder een op (het bestuur van) de vennootschap rustende zorgplicht worden aangenomen. Op grond van deze zorgplicht zal het bestuur pro-actief de (minderheids)aandeelhouder moeten informeren in het geval bijvoorbeeld sprake is van een transactie tussen de vennootschap en een bestuurder of (meerderheids)aandeelhouder. De informatievoorziening dient tijdig en volledig te zijn. Een dergelijke informatieplicht kan ook worden aangenomen indien sprake is van een rechtshandeling / transactie die (zeer) nadelig is voor een specifieke aandeelhouder of een groep specifieke aandeelhouders.[3]

Het niet nakomen van deze informatieplichten kan leiden tot de conclusie dat binnen de rechtspersoon sprake is van een situatie waarin er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid of juiste gang van zaken te twijfelen. Een dergelijke situatie zal voor de Ondernemingskamer reden zijn om een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van een rechtspersoon. Ook kan de Ondernemingskamer, indien daartoe aanleiding bestaat, beslissen tot het treffen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van bestuurders. 

Lees ook:

[1] Zie Gerechtshof Amsterdam (OK) 27 februari 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:717; Gerechtshof Amsterdam (OK) 13 maart 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:842 en Gerechtshof Amsterdam (OK) 24 augustus 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2692.

[2] HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0976, JOR 2010/228 (ASMI).

[3] HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:799 (Cancun).

Deel dit artikel

Neem contact op met onze specialisten voor meer informatie

Expertises