Niet alleen een direct slachtoffer van een ongeval kan schade oplopen, maar ook een getuige van een ongeval of ander incident. De hieruit voorvloeiende schade wordt “shockschade” genoemd. De afgelopen jaren is in diverse spraakmakende zaken vergoeding wegens shockschade geëist dan wel toegewezen. Enkele voorbeelden zijn het koninginnedagdrama in Apeldoorn, de schietpartij van Tristan van der V. in Alphen aan de Rijn en de moord op Maja Bradarić. 

 

Feiten

De getuige stelt als gevolg van deze confrontatie psychisch letsel opgelopen te hebben in de vorm van een posttraumatisch stresssyndroom.

Zo kwam ook de rechtbank te Rotterdam tot een oordeel in een zaak waarin een getuige van een opzettelijk veroorzaakt ongeval vergoeding van shockschade claimde. Deze getuige nam met eigen ogen waar dat een “goede kennis” van hem opzettelijk werd aangereden. Dit naar aanleiding van een eerder voorgevallen ruzie bij een tankstation. Als gevolg van de aanrijding zat het hoofd van het directe slachtoffer onder het bloed en was zijn ooglid ingescheurd. Daarnaast was er sprake van ernstig beenletsel. De getuige stelt als gevolg van deze confrontatie psychisch letsel opgelopen te hebben in de vorm van een posttraumatisch stresssyndroom. Hij lijdt aan slaapproblemen, herbeleving, nachtmerries, vermoeidheid, prikkelbaarheid en concentratieproblemen. Als gevolg daarvan kan hij zijn werkzaamheden en huishoudelijke taken niet of slechts gedeeltelijk uitvoeren en vordert hij schadevergoeding wegens shockschade.

Shockschade

Shockschade kan worden omschreven als schade die ontstaat door de confrontatie met een schokkende of traumatische gebeurtenis. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat voor vergoeding van shockschade strenge voorwaarden gelden. Zo dient allereerst een norm te zijn overtreden waardoor het ongeval is ontstaan. Daarnaast dient de eiser het ongeval zelf te hebben waargenomen of in ieder geval kort daarna geconfronteerd te zijn met de ernstige gevolgen ervan, waardoor een emotionele schok teweeg gebracht wordt. Daarnaast moet er sprake zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. In de praktijk gaat het dan vaak om een posttraumatische stressstoornis. Verder overweegt de Hoge Raad dat het voorgaande zich “met name” zal voordoen indien er sprake is van nauwe affectieve relatie met het directe slachtoffer.

Affectieve relatie

In deze zaak draait het voornamelijk om het laatste. De getuige van het ongeval stelde dat een affectieve relatie niet als vereiste geldt voor toekenning van schadevergoeding wegens shockschade. De Hoge Raad heeft immers bepaald dat ook voor diegenen die niet met het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hebben, de mogelijkheid tot schadevergoeding is opengelaten.

De rechtbank wijst de vordering af. De rechtbank geeft aan terughoudendheid te willen betrachten en het systeem van schadevergoeding niet verder te willen oprekken. De Hoge Raad heeft dan wel een opening geboden, maar in dit specifieke geval wenst de rechtbank daarvan geen gebruik te maken. Een goede kennis die één of twee keer per week over de vloer komt, zoals hier het geval was, is niet voldoende om voor vergoeding van shockschade in aanmerking te komen. Daarvoor is volgens de rechtbank, “zeer bijzondere omstandigheden daargelaten, een nauwere relatie vereist dan het zijn van (goede) kennissen”.

Andere omstandigheden, andere oordeel? 

De rechtbank lijkt in zijn oordeel mee te wegen dat de feiten in deze zaak aanmerkelijk minder schokkend zijn te noemen dan in andere zaken waarin wel vergoeding van shockschade werd toegewezen. Zo zijn er vorderingen voor vergoeding van shockschade toegewezen aan een moeder die werd geconfronteerd met het vreselijke beeld van haar doodgereden peuter en aan getuigen van een marteling waarbij een familielid de mishandeling met de dood moest bekopen. In deze gedachtegang is het niet uitgesloten dat de rechtbank in deze zaak wel tot vergoeding was overgegaan als de ernst van de situatie van vergelijkbare aard zou zijn geweest, ook al was er geen sprake van een nauwe affectieve relatie.

Uitspraak: Rechtbank Rotterdam 13 augustus 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:6672

Deel dit artikel

Expertises