Een goed begin is het halve werk, luidt een gevleugeld gezegde. Meneer Jansen pakte het oprichten van een nieuwe school in 2012 dan ook voortvarend aan. In 2014 werd de school op eigen aangifte echter in staat van faillissement verklaard. De curator stelde het bestuur van de school en meneer Jansen – geen bestuurslid – aansprakelijk voor de schade die de school leed door het onbehoorlijke bestuur. Het Gerechtshof ’s Hertogenbosch boog zich over de zaak.

Grondslag voor aansprakelijkheid

Het Burgerlijk Wetboek (BW) biedt meerdere grondslagen voor aansprakelijkheid. In artikel 2:9 BW staat:

“Elke bestuurder draagt verantwoordelijkheid voor de algemene gang van zaken. Hij is voor het geheel aansprakelijk ter zake van onbehoorlijk bestuur, tenzij hem mede gelet op de aan anderen toebedeelde taken geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden.”

Op basis van dit artikel stelde de curator van de school het bestuur aansprakelijk voor de schade.

Ernstig verwijt

Zowel het bestuur als meneer Jansen hadden ernstig verwijtbaar gehandeld, aldus het Hof. Bij de aanvraag voor rijksbekostiging ontbraken wettelijk vereiste gegevens. Daarom werd al gauw duidelijk dat tot het schooljaar 2014-2015 de school geen subsidie zou krijgen. Toch ging het bestuur financiële verplichtingen aan die zonder de rijksbekostiging onmogelijk voldaan konden worden. 

Bovendien ging het bestuur uit van een kleine vrijwillige ouderbijdrage die nooit dekkend zou kunnen zijn. Desondanks startte de school het volgende schooljaar en sloot de school huurcontracten en arbeidscontracten met leerkrachten af. Het bestuur nam daarmee een onverantwoord groot risico.

Het bestuur stelde dat er inkomsten zouden zijn door verhuur van delen van het pand en kinderopvang en buitenschoolse opvang. Een en ander was niet voldoende in de business case onderbouwd en bovendien zouden deze inkomsten nooit de kosten kunnen dekken.

De financiële verplichtingen die de school aanging (huur- en arbeidscontracten) waren zo groot dat de inkomsten niet genoeg zouden zijn om de verplichtingen te dekken. Het bestuur was hiervan op de hoogte en ging desondanks de verplichtingen toch aan. Van bestuurders had meer inzicht en een grotere zorgvuldigheid verwacht mogen worden. Zeker omdat het gaat om het verzorgen van primair onderwijs, zo stelt het Hof, mogen dergelijke grote financiële risico’s niet genomen worden. De bestuurders kon een ernstig persoonlijk verwijt gemaakt worden.

Meneer Jansen: geen formeel bestuurder, toch aansprakelijk

Het Hof boog zich allereerst over de vraag of de initiator van de school als bestuurder mede verantwoordelijk moest worden gehouden: hij was namelijk geen formeel statutair bestuurder. Uit jurisprudentie volgt echter dat iemand nog steeds als bestuurder aansprakelijk kan zijn wanneer hij wel feitelijk beleidsbepaler was.

De initiatiefnemer was niet alleen woordvoerder, maar ontplooide ook veel activiteiten voor de toekomst van de school. Hij onderhield contacten met het college van de gemeente en later ook met Kamerleden en het ministerie van OCW. De business case van de school was door de initiatiefnemer opgesteld en beschreef de activiteiten die de initiatiefnemer voor de school had ondernomen. De business case bevestigde dat meneer Jansen een bepalende invloed had op de totstandkoming van het beleid en de financiering van de school.

Conclusie: meneer Jansen gedroeg zich feitelijk wel als bestuurder en moest dus voor het bestuurshandelen verantwoordelijk worden gehouden. Hij heeft vanaf het begin een belangrijke positie bekleed bij de meeste beslissingen die genomen moesten worden en zodoende een functie uitgeoefend die gelijkwaardig is aan die van een formele bestuurder.

Het bovengenoemde artikel 2:9 BW was op hem weliswaar niet van toepassing, maar ook op grond van de algemene aansprakelijkheid bij onrechtmatig handelen (art. 6:162 BW) was deze persoon aansprakelijk, aldus het Hof.

Enkele lessen

Wat kunnen zittende bestuurders van deze uitspraak leren? Een aantal aandachtspunten:

  • Bestuurders hebben een zelfstandige verplichting om hun taak goed te vervullen.

  • Van bestuurders mag veel inzicht en grote zorgvuldigheid verwacht worden.

  • In de business case (of ondernemingsplan) moeten inkomsten en uitgaven helder onderbouwd worden, zodat de deugdelijkheid van het plan vaststaat.

  • Het verzorgen van (primair) onderwijs verdraagt zich niet met het nemen van grote financiële risico’s.

  • Een bestuurder kan zich niet beroepen op het missen van inzicht en bekwaamheid. Van een bestuurder mag verwacht worden dat hij bekwaam is.

  • Het aanvaarden van een functie als bestuurder brengt met zich mee dat de bestuurder op zijn taak berekend is en bekwaam mag worden geacht. Dat de functie slechts tijdelijk vervuld wordt, doet daar niet aan af.

  • Van een bestuurder (en zeker van een penningmeester) mag verwacht worden dat hij zelfstandig een oordeel vormt over de financiële middelen en beoogde uitgaven.

Dit betekent niet dat bestuurders – in onderwijsland vaak vrijwillige bestuurders – zich geen fouten meer kunnen permitteren. Deze uitspraak is in die zin een ‘witte raaf’: een uitzonderlijk geval. De situatie in de uitspraak was buitengewoon onverantwoord: de grote financiële verplichtingen hadden niet aangegaan mogen worden nu de inkomsten onzeker waren. Verdere uitspraken over dergelijke zaken zijn niet of nauwelijks bekend.

Ter illustratie: de bestuurders van ROC Leiden, dat na aankoop van gebouwen in 2011 en 2013 in grote financiële moeilijkheden kwam, waren niet aansprakelijk voor de schade.

Uiteraard is het goed zo nu en dan te reflecteren op het eigen handelen en het handelen als bestuur. Want een goed bestuur is misschien wel méér dan het halve werk.  

Deel dit artikel

Expertises