Anje Slootweg

Wanneer een echtpaar in gemeenschap van goederen is gehuwd, zal ook de waarde van een onderneming moeten worden verrekend. In de praktijk ontstaan in dit verband vaak talloze discussies, met name als echtgenoten elkaar niets meer te gunnen hebben. In 2017 deed het Gerechtshof in Den Haag in dit verband een interessante uitspraak (ECLI:NL:GHDHA:2017:1806).

Niemand wil verder

Twee echtgenoten, ik noem ze voor het gemak Erica en Sander, hebben lange tijd samen een onderneming gedreven in de vorm van een VOF. Op een gegeven moment tijdens het huwelijk gaat Erica uit de zaak en zet Sander deze voort in de vorm van een eenmanszaak. Het huwelijk eindigt op 30 september 2009. Aanvankelijk wil Sander de eenmanszaak nog overnemen, maar tijdens de procedure handhaaft hij die wens niet. Ook hij wil niet verder.

Niemand wil? Dan verkopen!

Of het nu gaat over een huis, een auto of een onderneming, als de echtgenoten er beide geen belangstelling voor hebben, ligt verkoop voor de hand. De rechtbank draagt Erica en Sander dan ook op om tot verkoop over te gaan. De rechtbank geeft tevens aan dat de schulden bij helfte moeten worden gedeeld en de ‘overwaarde’ bij helfte dient te worden gedeeld. De rechtbank maakt zelf de rekensom en doet dat als volgt:

  1. De rechtbank doet uitspraak op 28 maart 2011 en daarom is dit de datum waarop de waarde van de onderneming moet worden vastgesteld.

  2. Vermogen minus schulden was op die datum € 11.037 negatief.

  3. Erica moet dus aan Sander betalen de helft van € 11.037 en Sander regelt de verdere verkoop.

Niemand tevreden

Erica vindt dat ze teveel moet betalen. Sander vindt dat hij te weinig krijgt. Ze gaan beide in hoger beroep. Het Hof pakt het anders aan dan de rechtbank, via de volgende stappen:

  1. De huwelijksgoederengemeenschap is ontbonden door indiening van het echtscheidingsverzoek, dus op 30 september 2009.

  2. De VOF was er toen al niet meer, Sander dreef een eenmanszaak.

  3. Een eenmanszaak is geen ‘goed’ en kan dus als zodanig niet worden verdeeld. Het ondernemingsvermogen bestaande uit activa en schulden valt in de wettelijke gemeenschap van goederen.

  4. Schulden moeten worden afgerekend per datum ontbinding huwelijksgemeenschap, dus per 30 september 2009.

  5. Voor de activa geldt dit echter niet. De rechtbank heeft aangegeven dat de activa moeten worden verkocht. Dat betekent dat verdeling plaatsvindt door verkoop van de activa en verdeling van de opbrengst. Als een bepaald actief van de eenmanszaak dus pas (bijvoorbeeld) in 2015 wordt verkocht, is de verkoopopbrengst op dat moment relevant en dient die te worden gedeeld.

  6. Dat Sander na 30 september 2009 nog door is gegaan met zijn zaak, in afwachting van verkoop van de activa en daarbij verlies heeft geleden, komt niet voor rekening van Erica. Hij had de onderneming ook al per 30 september 2009 kunnen liquideren. Dat hij dit niet heeft gedaan, blijft voor zijn rekening en risico.

Beide gelijk, beide ongelijk

Erica had gesteld dat afrekening per 30 september 2009 uitgangspunt moest zijn. Sander had gesteld dat afrekening per dat het uiteindelijke totale verkoopresultaat (dus zowel verkoopbrengsten als actuele schulden bij beëindiging onderneming) uitgangspunt diende te zijn. Het Hof is van mening dat Erica gelijk heeft voor wat betreft de passiva en Sander voor wat betreft de activa. Partijen moeten zelf een berekening maken op basis van de uitgangspunten van het Hof en vaststellen of er in het kader van de verdeling over en weer nog een vordering is.

Ziedaar het resultaat van vermoedelijk zo’n vijf jaar procederen. De grote vraag is nu of Erica en Sander in staat zijn om het over een dergelijke berekening eens te worden.

Deze blog is onderdeel van de kwartaalnieuwsbrief 'Echtscheiding & Ondernemers'. Deze nieuwsbrief ook ontvangen? Schrijf u hier in

Zie ook:

Deel dit artikel

Neem contact op met onze specialisten voor meer informatie