Erhard Koekoek
Erhard Koekoek
Het is bijzonder vervelend als er derdenbeslag wordt gelegd en de derde-beslagene verklaart dat er niets (meer) verschuldigd is aan de beslagene. Wat valt er dan nog te doen? In plaats van direct verder te kijken naar beslag op (on)roerende zaken, blijkt uit diverse recente rechtspraak dat het zinvol is om de derde wat nader aan de tand te voelen. Want klopt die afgelegde derdenverklaring wel? En heeft de derde wel voldaan aan zijn verzwaarde stelplicht?
In een recent arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch was Jansen B.V. veroordeeld tot betaling van ruim € 17.500,00 aan X. Enig aandeelhouder en directeur van Jansen B.V. was de heer ‘Jansen’. X legt vervolgens ten laste van Jansen B.V. executoriaal derdenbeslag onder de heer Jansen. De heer Jansen heeft daarop een ongedateerde derdenverklaring aan de deurwaarder gezonden, waarop is aangevinkt:
“dat er tussen ondergetekende [de heer Jansen] en de schuldenaar [Jansen B.V.] geen enkele rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, uit hoofde waarvan de schuldenaar op het tijdstip van het beslag nog iets van de ondergetekende had te vorderen, nu te vorderen heeft of nog te vorderen kan krijgen.”
X nam met deze verklaring geen genoegen en betrok Jansen met succes in een procedure. Jansen was namelijk aandeelhouder en directeur van de beslagene, zodat er volgens X hoe dan ook een financiële relatie moest zijn. Omdat Jansen een verzwaarde motiveringsplicht heeft, was het volgens de rechtbank ook aan Jansen om zijn standpunt dat hij niets verschuldigd was zoveel mogelijk te onderbouwen met gegevens en bescheiden. Jansen had aan die verzwaarde motiveringsplicht niet voldaan. De rechtbank hield het er daarom voor dat er op het moment dat door X beslag werd gelegd er wel vorderingen bestonden van Jansen B.V. op de heer Jansen. Kortom, Jansen moest nu de schuld van Jansen B.V. aan X voldoen.
Jansen was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep. Volgens hem was het aan X om te bewijzen dat er wel degelijk een vordering op Jansen was. Daarbij voerde Jansen aan dat van hem niet kon worden verlangd dat gegevens worden verstrekt over zakelijke en financiële relaties die niet bestaan. Daarbij overlegde Jansen ook nog een verklaring van zijn boekhouder dat deze van de administratie van Jansen B.V. “op de hoogte is” en kan meedelen dat “de onderneming op u in privé geen vordering heeft”. Kortom, Jansen had in zijn beleving alsnog voldaan aan zijn verzwaarde stelplicht.
Het gerechtshof maakte echter korte metten met de redenering van Jansen. Volgens het gerechtshof mocht van Jansen wel worden verlangd dat hij “een zodanig inzicht verschaft in zijn relatie met Jansen B.V., dat daaruit afgeleid kan worden of er al dan niet enige rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, uit hoofde waarvan Jansen B.V. op het tijdstip van het beslagnog iets van Jansen had te vorderen, te vorderen heeft of nog te vorderen kan krijgen”.
Uit het feit dat Jansen reeds directeur en aandeelhouder was van Jansen B.V. volgt al dat een dergelijke rechtsverhouding zonder meer aannemelijk is. De brief van zijn boekhouder biedt dat inzicht in ieder geval niet, aldus het gerechtshof. Daarin wordt namelijk niets gezegd over de financiële verhouding tussen Jansen en de vennootschap (Jansen B.V.). Ook kon Jansen ter zitting niet verklaren hoe zijn salaris was geregeld, hij moest dat aan zijn boekhouder vragen. Een nogal ongeloofwaardig standpunt en daar neemt het gerechtshof dus ook geen genoegen mee. Jansen moest alsnog de schuld van Jansen B.V. voldoen aan X.
Het aanspreken van de derde-beslagene op zijn verzwaarde stelplicht (ook wel verzwaarde motiveringsplicht genoemd), levert in dit geval dus direct resultaat op.