Natasja Barské-Gelling
Natasja Barské-Gelling
De Tweede Kamer heeft op 19 april 2016 een wetsvoorstel aangenomen dat wijziging van het huwelijksvermogensrecht regelt. In eerste instantie zou deze wet naar verwachting op 1 januari 2017 in werking treden, de Eerste Kamer heeft echter besloten om hier opnieuw naar te kijken. De plenaire behandeling heeft recent plaatsgevonden (op 21 maart 2017). en op 28 maart 2017 nam de Eerste Kamer het wetsvoorstel aan. Per 1 januari 2018 treedt de nieuwe wet in werking.
In het kort: in het nieuwe huwelijksvermogensrecht wordt onderscheid gemaakt tussen het vermogen dat vóór het huwelijk is opgebouwd en het vermogen dat tijdens het huwelijk is opgebouwd. Al hetgeen vóór het huwelijk is opgebouwd, inclusief schulden, blijft privévermogen van ieder van de echtgenoten. Alles wat tijdens het huwelijk wordt opgebouwd valt in de gemeenschap van goederen.
Dit wetsvoorstel heeft op diverse terreinen consequenties. In deze bijdage wil ik stilstaan bij de gevolgen die dit wetsvoorstel heeft voor een ondernemer die een eenmanszaak exploiteert. Naar aanleiding van een artikel dat ik recent las, deel ik enkele gedachten met u.[1]
In een eerdere blog werd reeds stilgestaan bij de vraag hoe het zit met de waardetoename van een onderneming die de ondernemer al had voor hij trouwde. In artikel 1:95a (nieuw) BW is geregeld dat in zo’n geval een redelijke vergoeding voor de kennis, vaardigheden en arbeid ten bate van de gemeenschap komt die een echtgenoot ten behoeve van die onderneming heeft aangewend. Er is echter nog altijd veel onduidelijkheid over de vraag hoe die redelijke vergoeding vastgesteld moet worden. Hoe zullen rechters hiermee omgaan? Dit betekent tot nu toe nog onduidelijkheid voor de ondernemer.
Allereerst staat voorop dat het bijhouden van een goede administratie essentieel is. Een eenmanszaak heeft geen afgescheiden vermogen. Je kunt niet volstaan met het vastleggen/vaststellen dat er voor het huwelijk sprake was van een onderneming (eenmanszaak). Je zult vast moeten leggen exact welke activa en passiva tot het privévermogen van de ondernemer behoren op de huwelijksdatum. Doet hij dit niet, en bij een eventuele scheiding kan hij niet aantonen dat iets al voor het huwelijk aangeschaft was dan wordt het (bedrijfs)goed ‘vermoed te behoren tot de huwelijksgemeenschap’.
Een volgend punt is dat een goed dat behoort tot het bedrijfsvermogen op een later moment toch in de gemeenschap kan vallen. Dit kan bijvoorbeeld als tijdens het huwelijk een privé-goed wordt verkocht en er vervolgens een nieuw goed wordt gekocht dat voor meer dan 50% met gemeenschapsgeld is gefinancierd. In het genoemde artikel werd dit met het volgende voorbeeld uitgewerkt. Stel: een ondernemer had voor het huwelijk al een bedrijfspand. Dit pand is gekocht voor € 150.000,- (zonder dat sprake is van een financiering). Tijdens het huwelijk wordt dit pand verkocht voor € 200.000,-. Vervolgens wordt een nieuw pand gekocht voor € 500.000,- (waarbij een financiering voor € 300.000,- wordt aangegaan). In dat geval wordt het bedrijfspand alsnog gemeenschapsvermogen.
Hiermee is nog niet alles gezegd. De echtgenoot-ondernemer heeft dan wel op grond van artikel 1:95 lid 2 BW een vergoedingsrecht op de gemeenschap. Hij kan dus wel weer een vordering indienen. Dit kan leiden tot ingewikkelde rekensommen.
Een derde aandachtspunt betreft de inbreng van een eenmanszaak (tijdens het huwelijk) in een BV. Indien de eenmanszaak was aangegaan voor het huwelijk en tijdens het huwelijk de eenmanszaak wordt ingebracht in een BV, dan zal dit ook vrijwel altijd problemen met zich meebrengen. De ondernemer moet aantonen dat de aandelen volledig zijn gefinancierd met privé-vermogen. Dit is veelal vrijwel onmogelijk. Tijdens het huwelijk worden immers veelal activa verkocht, hiervoor nieuwe activa aangeschaft. Daarnaast zullen vrijwel altijd investeringen zijn gedaan.
Het idee achter de wet is mooi: al hetgeen je voor het huwelijk hebt opgebouwd blijft voor jou. Al het geen in het huwelijk wordt opgebouwd moet worden gedeeld. Uit het voorgaande blijkt echter al dat dit in de praktijk nog lang niet eenvoudig is en dat dit de nodige problemen op kan leveren. Gelet hierop raad ik aan, zeker indien sprake is van een onderneming, dat echtgenoten bij het huwelijk ook huwelijkse voorwaarden opstellen.
[1] Mr. A.N. Labohm, ‘De eenmanszaak in het nieuwe huwelijksvermogenrecht’, In: EB Tijdschrift voor scheidingsrecht 2017/11, februari 2017