Jaco van den Brink

Rondom contracten rijzen niet alleen geschillen over de uitvoering, maar soms ook over de ‘nog-net-niet-overeenkomst’. Er was bijna overeenstemming over het contract, maar in de eindfase lopen de onderhandelingen stuk - wie draagt de schade?

Aan de vrij constante stroom van jurisprudentie over afgebroken onderhandelingen is opnieuw een arrest toegevoegd door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, d.d. 11 maart 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:1998). Ook dit arrest laat zien dat de rechtspraak terughoudend is in het toewijzen van vorderingen op basis van afgebroken onderhandelingen.

Wanneer de onderhandelingen tussen partijen voor een bepaald contract in een vergevorderd stadium zijn, is het niet uitgesloten dat er tussen hen zorgvuldigheidsverplichtingen bestaan, op grond waarvan onderhandelingen niet altijd zonder meer kunnen worden afgebroken. Uiteraard is het uitgangspunt dat partijen nog niet aan elkaar gebonden zijn zolang de overeenkomst nog geen feit is. Er kunnen echter omstandigheden zijn dat dit anders ligt, met name wanneer partij A, door toedoen van partij B, het ‘gerechtvaardigd vertrouwen’ verkreeg in het bereiken van een overeenkomst. In dat geval kan partij B onrechtmatig handelen door de onderhandelingen toch af te breken. Voor het aannemen van dergelijke omstandigheden geldt wel een ‘strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf’. Aldus de Hoge Raad in het arrest CBB/JPO (d.d. 12 augustus 2005) dat inmiddels reeds geruime tijd als standaardarrest geldt. (Voor een voorbeeld van een toegewezen schadevergoedingsvordering, ondanks deze terughoudendheid: HR 1 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6755.)

In de hier besproken casus gaven beide partijen elkaar de schuld van het stuklopen van de onderhandelingen. Het Hof concludeert dat de schadelijdende partij mede debet is aan dit resultaat, en acht het daarom niet onrechtmatig dat de andere partij de gesprekken definitief had beëindigd. (Zie een vergelijkbaar oordeel, zelfs na drie jaar samenwerken en onderhandelen: Rechtbank Rotterdam d.d. 24 oktober 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BY1385.)

Welke schade?

Het arrest geeft voorts een interessant inzicht in de schade die in dergelijke gevallen kan worden gevorderd. Primair berekende de schadelijdende partij haar schade volgens het ‘positief contractsbelang’: welke schade is er geleden ten opzichte van de hypothetische situatie waarin een contract zou zijn gesloten? Subsidiair werd gevorderd het ‘negatief contractsbelang’: welke schade is er geleden ten opzichte van de situatie dat er geen onderhandelingen waren geweest. Nu de jurisprudentie zeer casuïstisch omgaat met de vraag wanneer welke vorm van schade vergoed moet worden, is inderdaad raadzaam in een dergelijk geval voor beide ankers te gaan liggen.

Het Hof gaat mijns inziens op een merkwaardige wijze om met genoemde subsidiaire vordering. Deze laat het Hof namelijk niet afstuiten op het oordeel dat het de afbrekende partij vrij stond  de onderhandelingen te beëindigen. Nadat op basis van dit oordeel de primaire vordering is afgewezen, stelt het Hof zich de vraag of ‘de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid meebrengt’ dat gemaakte onderhandelingskosten moeten worden vergoed. Het Hof lijkt er hiermee vanuit te gaan dat de billijkheid buiten een contractsrelatie verbintenissen kan scheppen.

Welke grondslag?

Hoewel ons ‘open stelsel van verbintenissen’ een dergelijke constructie niet uitsluit, meen ik dat dit niet de juiste wijze is om een dergelijke vordering te beoordelen. Ook voor een vergoeding van (buitengewone) onderhandelingskosten kan slechts ruimte zijn wanneer onzorgvuldig is gehandeld. Of vervolgens het positief, dan wel het negatief contractsbelang vergoed moet worden, dient te worden bepaald aan de hand van de vraag waarin de onzorgvuldigheid vooral gelegen is: respectievelijk in het op onredelijke gronden plotseling afkappen van een bijna afgesloten overeenkomst, of het scheppen van niet waargemaakte verwachtingen op basis waarvan de wederpartij buitengewone onderhandelingskosten maakte. Het komt mij voor dat aldus het meeste recht wordt gedaan aan het wettelijk systeem, en eveneens aan de jurisprudentielijnen van de Hoge Raad, waarbij ik ook denk aan het arrest Plas/Valburg (zonder de term ‘driefasenleer’ nog te willen noemen).

Hoe dan ook: uitgangspunt is dat onderhandelingen vrijblijvend zijn. Anderzijds moeten alle partijen in al het economisch verkeer jegens elkaar kunnen rekenen op een eerlijke benadering.

Deel dit artikel

Neem contact op met onze specialisten voor meer informatie

Expertises