Anje Slootweg

In de rechtspraak komt nogal eens de vraag naar voren hoe het zit met buitenlandse erfenissen, die in een Nederlandse gemeenschap van goederen terecht komen. Op zichzelf een terechte vraag. Nederland is vrijwel het enige land dat volledige gemeenschap van goederen kent, waarin ook erfenissen en schenkingen die één van de echtgenoten heeft ontvangen, vallen. Ook de escape is typisch Nederlands: de uitsluitingsclausule, die in bijna elk testament staat. De clausule zorgt ervoor dat een erfenis buiten die gemeenschap van goederen blijft en bij echtscheiding dus uitsluitend toekomt aan de echtgenoot voor wie de erfenis bedoeld was. In dit artikel bespreek ik de wat ‘scheve situatie’ waartoe ons rechtsstelsel leidt wanneer de erflater buiten Nederland woont.

Casus 1 Moeder is Russisch en heeft een appartement in Moskou

Moeder overlijdt en laat het appartement na aan haar Nederlandse dochter. Moeder heeft nog nooit van de volledige gemeenschap van goederen gehoord en al helemaal niet van uitsluitingsclausules. Moeder heeft een redelijk ‘standaard’ testament conform de Russische uitgangspunten, zonder uitsluitingsclausule. Dochter en haar man gaan scheiden. Omdat het appartement in de gemeenschap van goederen is terechtgekomen, moet dochter in het kader van haar echtscheiding de waarde delen met haar man.

Casus 2 Moeder is Nederlands en heeft een appartement in Amsterdam

Moeder overlijdt ook nu en laat het appartement na aan haar dochter. Ook deze moeder heeft een standaard testament en dat betekent in Nederland dat er wél een uitsluitingsclausule in staat. Dochter en haar man gaan scheiden. Het appartement is als gevolg van de uitsluitingsclausule privé van dochter. Er hoeft niet verdeeld of verrekend te worden.

Hof: een ongerechtvaardigd onderscheid

Twee exact dezelfde casusposities, waarin we zien dat het land van herkomst van de erflater grote consequenties heeft voor de vraag of een erfenis wel of niet in de gemeenschap van goederen valt. Het Hof ’s-Hertogenbosch vond dit niet redelijk. Deze uitkomst zou naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn, omdat een niet-gerechtvaardigd onderscheid zou worden gemaakt tussen Nederlandse en Russische erflaters. Dat is in strijd met artikel 14 EVRM (het discriminatieverbod). Afwezigheid van een uitsluitingsclausule betekent wat het Hof betreft níet dat het appartement in Moskou in de gemeenschap van goederen terecht is gekomen. De man zal zelf moeten bewijzen dat de uitsluitingsclausule doelbewust ontbreekt, bijvoorbeeld om dat de moeder van de vrouw wel wist van de uitsluitingsclausule maar er niettemin van heeft afgezien.

Hoge Raad fluit het Hof terug

De Hoge Raad ziet het heel anders dan het Hof. Het feit dat niet-Nederlandse erflaters minder bekend zijn met het Nederlandse huwelijksvermogensrecht dan Nederlandse erflaters is logisch. Dit verschil is terug te voeren op het naast elkaar bestaan van verschillende rechtsstelsels en de noodzaak om in een internationaal geval de regels van één rechtsstelsel toe te passen, in dit geval het Nederlandse. Dit verschil is niet van zodanige betekenis dat kan worden gesproken van een ongeoorloofde ongelijke behandeling. Uiteraard kán een beroep op de maatstaven van redelijkheid en billijkheid slagen, maar dan is het (in deze casus) de vrouw die zal moeten bewijzen dat het ontbreken van de uitsluitingsclausule genegeerd moet worden en het appartement als privé moet worden beschouwd. De enkele omstandigheid dat het relevante buitenlandse recht geen algehele gemeenschap van goederen kent, is in dat verband niet voldoende.

Lees ook:

Huwelijksvermogensrecht: nieuwe regels per 2018

Deel dit artikel

Neem contact op met onze specialisten voor meer informatie

Expertises