Jaco van den Brink
Jaco van den Brink
Met enige regelmaat verschijnt er jurisprudentie naar aanleiding van meningsverschillen tussen een onderwijsinstelling en het ministerie van OCW over bepaalde bekostigingsvoorwaarden.
Recent wees de Rechtbank Den Haag (d.d. 16 juni 2016) hierover een vonnis dat aandacht verdient. Onderwerp was een aanvraag om bijzondere bekostiging voor het onderwijs aan minderjarige asielzoekers. De afgelopen jaren is op dit punt van veel scholen plotseling veel gevraagd, waarvoor een regeling bestaat om aanvullende personeelsbekostiging aan te vragen.
De betreffende school had hiertoe aanvullende bekostiging aangevraagd voor het voorjaar van 2015; deze aanvraag diende volgens de regeling uiterlijk op 29 juni 2015 te zijn ingediend. Het was school deze keer kennelijk net niet gelukt om deze datum te halen: de aanvraag was op 1 juli ingediend – twee dagen te laat. Dat betekende volgens het ministerie: geen recht meer op bekostiging voor die periode.
De school achtte deze sanctie op de geringe termijnoverschrijding evenwel disproportioneel en maakte bezwaar bij de staatssecretaris en ging daarna in beroep bij de Rechtbank Den Haag. Aangevoerd werd dat nergens uit af te leiden was dat de termijn uit de regeling als een zodanig ‘fatale termijn’ moet worden beschouwd dat het recht op bekostiging verviel wanneer de aanvraag niet op tijd was. Bovendien, zo stelde de school, het ministerie is op geen enkele manier benadeeld door deze overschrijding.
Gelet op de rechtspraak was dit beroep van de school evenwel gewaagd; doorgaans viel daarin de lijn te bespeuren dat de rechters zich hielden aan de letter van de wet. Te laat is dan te laat, en formaliteiten zijn er om te handhaven (zie bijvoorbeeld Rechtbank Gelderland d.d. 22 juli 2014).
In de hier besproken kwestie echter toonde de Rechtbank oog voor evenredigheid (de bestuursrechtelijke billijkheid): zodanige handhaving van deze termijn is volgens de Rechtbank disproportioneel gelet op de belangen aan beide zijden.
In een dichtgeregeld land als het onderwijsland zou ik het toejuichen als deze uitspraak een trend inzet naar meer souplesse in de handhaving van vormvoorschriften voor bekostiging en oog voor de achterliggende doelstellingen van regels.