Jaco van den Brink
In een recente uitspraak (d.d. 10 juni 2024) heeft de rechtbank het begrip ‘constructiefout’ uit de huisvestingsregelgeving verduidelijkt. Voorzieningen voor ‘herstel van constructiefouten’ moeten volgens de Wpo en Wvo 2020 door de gemeente worden bekostigd (evenals nieuwbouw en uitbreiding). In de praktijk leidt die regel soms tot onduidelijkheid wanneer een bouwkundige ingreep valt onder ‘onderhoud’ (bekostigd door het bevoegd gezag) en wanneer onder ‘herstel van constructiefouten’.
In deze casus werd een schoolgebouw gedeeltelijk gerenoveerd en gedeeltelijk vervangen door nieuwbouw. Gedacht werd dat de bestaande fundering voldoende was. Tijdens de bouw bleek echter dat de fundering gebrekkig was. Weliswaar toch nog voldoende om het oude gebouw te dragen, maar niet voldoende voor de nieuwe constructies.
Vraag was dan: is dit gebrek in de fundering dan een constructiefout, of valt het hier niet onder omdat de fundering voor het bestaande gebouw uiteindelijk wel sterk genoeg was?
De rechtbank oordeelt dat de gemeente mocht oordelen dat het hier géén constructiefout betrof.