Cobie Voorberg

In oktober 2013 was er in de media aandacht voor het feit dat PvdA, D66 en VVD werken aan een initiatiefwetsvoorstel dat een beperking van de huwelijkse gemeenschap van goederen beoogt. In deze blog ga ik in op de inhoud van dit wetsvoorstel en op de consequenties voor de (echtscheidings)praktijk, als dit wetsvoorstel in de huidige vorm zou worden aangenomen.1

Hoe is het nu geregeld?

Al sinds 1838 is het uitgangspunt van de wet dat er een algehele gemeenschap van goederen ontstaat zodra het huwelijk is gesloten. Al het vermogen en alle goederen zijn gemeenschappelijk. Alleen hetgeen middels een notariële akte met een uitsluitingsclausule wordt geschonken of geërfd, behoort niet tot de huwelijksgemeenschap. Als je wilt afwijken van die regeling, kan dat alleen door bij de notaris huwelijkse voorwaarden in een akte te laten vastleggen.

Waarom veranderen?  

Er wordt al jaren in de politiek nagedacht over wijzigingen van dit stelsel. Dat is niet vreemd, als je bedenkt dat dit stelsel al sinds 1838 bestaat. De maatschappij, het huwelijk en relaties zijn niet meer zoals in de 19de eeuw. Huwelijken eindigen vaker door echtscheiding dan vroeger. Meer mensen gaan in hun leven meerdere huwelijken aan. De betekenis van het huwelijk lijkt veranderd te zijn, minder ‘voor het leven’. De gedachte die, blijkens de Memorie van Toelichting, ten grondslag ligt aan het initiatiefwetsvoorstel, is dat ‘enkel datgene wat door de inspanning van beide echtelieden tijdens het huwelijk verworven wordt, aan beiden toekomt’.

Voorgestelde wijzigingen 

De volgende wijzigingen worden voorgesteld: (1) voorhuwelijks vermogen en (2) verkrijgingen uit erfenissen en giften, worden uitgezonderd van de huwelijksgemeenschap.

Het voorhuwelijks vermogen valt in het huidige stelsel in de huwelijksgemeenschap zodra het huwelijk voltrokken is. Dit behoort immers niet tot ‘hetgeen door de inspanning van beide echtelieden verworven is’. Om die reden wordt het door de indieners van het initiatiefwetsvoorstel niet redelijk geacht dat dit vermogen tot de huwelijksgemeenschap gaat behoren en zou dit privévermogen moeten blijven.

Hetzelfde geldt voor verkrijgingen uit erfenissen en giften: die zijn eveneens niet gevormd uit de inspanningen van beide echtgenoten. Zowel vanuit het perspectief van schenker of erflater, als dat van begiftigde of erfgenaam vindt men het niet redelijk om een gift of erfenis gemeenschappelijk te laten worden.

De gevolgen voor de praktijk

Het uitsluiten van giften en erfenissen van de huwelijksgemeenschap sluit goed aan bij de praktijk. Op dit moment gebeurt dit feitelijk al: in verreweg de meeste notariële aktes wordt een uitsluitingsclausule opgenomen. Ook kiezen scheidende echtgenoten er vaak voor om giften en erfenissen buiten de verdeling te laten.

Het belangrijkste gevolg van de invoering van dit wetsvoorstel is gelegen in de wijziging op het punt van voorhuwelijks vermogen. Er zullen meer gehuwden zijn die een privévermogen hebben. Er bestaan dan drie vermogens naast elkaar: twee privévermogens en een gemeenschappelijk vermogen. Dat maakt de verdeling bij een echtscheiding complexer. Privévermogen kan zijn geïnvesteerd in gemeenschappelijke eigendommen. Er zijn heel wat ingewikkelde scenario’s denkbaar.

Hoe achterhaal je wat er tijdens het huwelijk met het voorhuwelijks vermogen is gebeurd, als je dit niet door middel van een goede administratie kunt aantonen? De echtgenoot die van mening is dat een bepaald goed tot zijn privévermogen behoort, zal dit immers moeten bewijzen. Dezelfde bewijsproblemen zullen ontstaan zoals nu al het geval is bij de afwikkeling van niet uitgevoerde periodieke verrekenbedingen bij huwelijkse voorwaarden. Echtgenoten houden tijdens het huwelijk meestal geen goede administratie bij van hun vermogen. In dat probleem voorziet de wet door een bewijsvermoeden (nu artikel 1:94 lid 6 BW, initiatiefwetsvoorstel art. 1:94 lid 9 BW): als er niet voldoende bewijs is dat het goed privé is, wordt het geacht deel uit te maken van de gemeenschap.

Dat bewijsvermoeden heeft tot gevolg dat meer vermogen in de gemeenschap valt dan de bedoeling is van het initiatiefwetsvoorstel. De huwelijksgemeenschap wordt dan feitelijk niet beperkt in de mate die het wetsvoorstel voor ogen heeft. Daarnaast kunnen echtgenoten verwikkeld raken in ingewikkelde en langdurige procedures over bewijslevering.

Conclusie

De doelstellingen van het initiatiefwetsvoorstel sluiten aan bij de maatschappelijke ontwikkelingen. De eerste wijziging, het uitsluiten van giften en erfenissen uit de huwelijksgemeenschap, sluit daarnaast ook aan bij de wensen in de praktijk. Dat is moeilijk te zeggen over de  tweede wijziging, het uitsluiten van voorhuwelijks vermogen uit de huwelijksgemeenschap. Het wordt waarschijnlijk lastig om daadwerkelijk de doelstellingen van het initiatiefwetsvoorstel te behalen, vanwege bewijsproblemen in de praktijk. Toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden zal tot gevolg hebben dat uiteindelijk meer vermogen tot de gemeenschap behoort, dan redelijk wordt geacht. Om de doelstellingen uit het initiatiefwetsvoorstel in de praktijk te kunnen bereiken, zal voor dat probleem een oplossing gezocht moeten worden.

1 Bronnen: initiatiefwetsvoorstel en memorie van toelichting, reactie op initiatief wetsvoorstel van de Vereniging van Familierechtadvocaten en Scheidingsmediators (vFAS) d.d. 6 december 2013.

 

Deel dit artikel

Neem contact op met onze specialisten voor meer informatie

Expertises