Grootouders spelen in het leven van hun kleinkinderen vaak een belangrijke rol. In de meeste gevallen hebben grootouders dan ook contact met hun kleinkinderen. In sommige gevallen is dat echter niet het geval, bijvoorbeeld na een ruzie tussen ouders en kinderen of door ongewenst gedrag van grootouders naar kinderen. Stel dat er sprake is van een dergelijke ernstige verstoring van het contact tussen grootouders en kinderen, waardoor de grootouders hun kleinkinderen niet meer zien. Kunnen zij dan naar de rechter om een omgangsregeling te laten vaststellen? Daarover handelt dit blog.

Onze familierechtadvocaten zijn gespecialiseerd in de procedures rondom echtscheiding en alles wat daarmee te maken heeft. Ze hebben kennis van andere familierechtelijke zaken. Ook zijn ze beschikbaar als mediator, wanneer u wilt scheiden en samen met uw partner tot afspraken wilt komen via mediation. Kortom, bij BVD advocaten bent u aan het juiste adres. Vanuit vestigingen te BarneveldHardinxveld-GiessendamVeenendaal en Werkendam helpen wij u graag uw zaken zorgvuldig te regelen.

 

Ontvankelijkheid: nauwe persoonlijke betrekking?

Grootouders hebben in het Nederlandse recht geen wettelijk recht op omgang met hun kleinkinderen. 1 Dit geldt uiteraard ook voor andere derden zoals broers, zussen, tantes, ooms en buren. Wel is het mogelijk om de Nederlandse rechter te verzoeken om een omgangsregeling vast te stellen. Voordat de rechter een dergelijke regeling vaststelt, (die dus wettelijk geen automatisme is maar wel verzocht kan worden), dienen grootouders de rechter een tweetal dingen aan te tonen.

Allereerst is het, gezien de wettekst van art. 1:377a BW, nodig dat grootouders aantonen dat zij in een ‘nauwe persoonlijke betrekking’ met hun kleinkind(eren) staan. Dit criterium wordt, met een beroep op art. 8 EVRM, ook wel ‘family life’ genoemd. 2 Dat er sprake is van ‘family life’ in de zin van een nauwe persoonlijke betrekking is voor de rechter geen gegeven en zal dus met feiten en omstandigheden aangetoond moeten worden. Wanneer de rechter heeft vastgesteld dat er een nauwe persoonlijke betrekking is, is de eerste juridische hobbel naar het vaststellen van een omgangsregeling genomen. De grootouders zijn dan ontvankelijk in hun verzoek. 3

In het belang van het kind?

Hierna moet een tweede juridische hobbel worden genomen. 4 De rechter moet vaststellen of omgang tussen grootouders en hun kleinkind(eren) wel in het belang van dit kind/deze kinderen is. 5 Hierbij zal de rechter afwegen of het belang van het kind zich tegen omgang verzet en, indien een kind twaalf jaar oud is, of het kind zelf bezwaar maakt tegen de omgang. Ook hier dienen de grootouders aan de rechter aan te voeren dat het vaststellen van een omgangsregeling in het belang van hun kleinkind(eren) is. Dit belang is geen gegeven. Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarbij de grootouders op (te) grote afstand wonen van hun kleinkind(eren), aan de situatie dat het kleinkind/de kleinkinderen te maken hebben met persoonlijkheidsproblematiek waardoor een omgangsregeling voor hen te belastend zou zijn of aan de situatie dat er sprake is van zeer verstoorde verhoudingen tussen een ouder/ouders en een grootouder/grootouders. 6

Advies voor de praktijk

Wanneer ouders hun huwelijk of geregistreerd partnerschap door echtscheiding tot een einde brengen, dienen zij de rechtbank een ouderschapsplan te overleggen. In dit plan zijn regelingen opgenomen die de ouders met elkaar sluiten ten aanzien van de kinderen. Onderdeel van deze regelingen is de zorg- en contactregeling (voorheen: omgangsregeling) tussen ouders en kinderen. Het is raadzaam om in dit ouderschapsplan ook een regeling op te nemen voor het contact tussen kinderen en hun grootouders en tussen kinderen en bepaalde derden. Dit voorkomt een gang naar de rechtbank, die de verhoudingen tussen ouders en grootouders of tussen grootouders en kleinkinderen op ongewenste scherpte kan zetten. Beargumenteerd kan ook worden dat grootouders een wettelijk recht op omgang met hun kleinkinderen zouden moeten hebben, tenzij er een ontzeggingsgrond als bedoeld in art. 1:377a lid 3 BW aan de orde is. In België en Frankrijk is dit reeds het geval. 7 Voor de Nederlandse situatie zou hiervoor een wetswijziging moeten plaatsvinden en hebben grootouders momenteel een zwakke rechtspositie, wanneer er geen contact tussen hen en de kleinkinderen meer is.

Tot slot

Wilt u deskundig advies bij het opmaken van een ouderschapsplan of het vastleggen van een dergelijke regeling? Neem dan contact op met één van onze familierechtadvocaten. Zij kunnen u van een deskundig advies voorzien, toegespitst op uw persoonlijke situatie. Het kan u, uw ouders en uw kinderen veel ellende besparen.

Literatuur

Prof. mr. P. Vlaardingerbroek,  ‘Grootouders, kleinkinderen en omgang: een typisch Nederlands probleem’; in: EB, Tijdschrift voor echtscheidingsrecht, 2013/23.
 

1 HR 15 mei 1987, NJ 1988/654; HR 2 oktober 1992, NJ 1992/768, HR 25 juni 1993, NJ 1993/568 en HR 3 juni 2005, NJ 2005/349.
Art. 1:377a lid 1 BW bevat nu, door de extensieve uitleg van art. 8 EVRM, een open norm voor de ontvankelijkheidsvraag of derden om een omgangsregeling aan de rechter mogen vragen.
3 Voor een geval waarop het verzoek om omgang op deze (en de navolgende) grond werd toegewezen, zie Hof Amsterdam, 18 mei 2006, LJN:AY3589.
4 Gerechtshof ’s-Gravenhage 23 april 2008, LJN:BD1975.
5 Het Duitse recht kent deze voorwaarde ook, zie art. par. 1685 Abs. 1 BGB.
6 Hof Arnhem, 2 augustus 2005 besliste dat wegens een verstoorde verhouding van een vader en de ouders van zijn overleden vrouw omgang tussen de kinderen en deze grootouders niet in hun belang was.
7  Art. 371-4 lid 4 Code Civil luidt namelijk: “L’enfant a le droit d’entretenir des relations personnelles avec ses ascendants. Seul l’intérêt de l’enfant peut faire obstacle a l’exercise de ce droit.
 

 

Deel dit artikel

Expertises