Het is al jaren geleden maar het staat in mijn geheugen gegrift. Ik was als jeugdzorgwerker betrokken geweest bij een crisisplaatsing van een vijfjarig meisje. Laten we haar Loïs noemen. Ze was uit huis geplaatst omdat haar moeder ernstige psychiatrische problemen had die zich manifesteerden op zo’n manier dat die een traumatische impact op de kinderen had. Zo sneed zij zich bijvoorbeeld waar de kinderen bij  waren. De aanwezigheid van de vader was wisselend. Hij had een fors alcoholprobleem en tussen ouders was er een knipperlichtrelatie. Soms ging vader enkele weken weg, soms was hij er ook weer. Maar zijn aanwezigheid was te onvoorspelbaar om voor de kinderen een veilige haven te kunnen zijn.

Loïs werd geplaatst in een tijdelijk pleeggezin. De eerste maanden ging het goed, maar daarna ging het bergafwaarts. Ze kreeg aanvallen van boosheid en agressie. De impact van deze problematiek was te heftig voor de pleegzussen en -broers waarop Loïs geplaatst werd in een leefgroep. Tijdens deze plaatsing vond psychologisch onderzoek en behandeling plaats, en er werd onderzocht wat het perspectief voor Loïs kon worden voor wat betreft haar woonplek. We waren inmiddels twee jaar verder en Loïs was een zevenjarig schoolmeisje geworden toen zij op een dag te horen kreeg dat ze nooit meer terug naar haar ouders zou gaan. Er zou een pleeggezin voor haar gezocht gaan  worden die, om  het  in  vaktermen te zeggen, als ‘perspectief biedend pleeggezin’ zou gaan fungeren. Een plek waar ze tot haar achttiende zou blijven. Tenminste, als de plaatsing goed zou verlopen.

Ogenschijnlijk had Loïs deze boodschap voor kennisgeving aangenomen. Ze reageerde met de mededeling dat ze al had verwacht dat ze niet meer terug naar mama zou gaan.

Echter, die bewuste avond gebeurde hetgeen wat op mij  zo  ongelofelijk veel indruk maakte. Loïs ging aan tafel een tekening maken. Met het puntje van haar tong uit haar mond was ze druk bezig. Het moest duidelijk een hele mooie tekening worden. Toen de tekening af was, ging ze er iets boven schrijven.  Hoe ontroerend, er kwam het volgende te staan: ‘Mama ik vind het jammer dat ik niet meer bij u kan wonen, maar u bent toch de allerliefste mama van de hele wereld’.  Dat moment was het moment waarop ik oog in oog stond met de onuitroeibare loyaliteit van kinderen richting hun eigen ouders. En, misschien nog wel indrukwekkender: de onbedwingbare behoefte van kinderen  om te willen ‘geven’ aan hun ouders, ook en misschien wel juist als ouders zelf weinig te geven hebben. Loïs, die eigenlijk zelf getroost zou moeten worden door haar moeder, ging haar moeder troosten. ‘Mam, ik  houd van je, wees maar niet bang!’. Dat was de helpende boodschap van Loïs, een meisje van zeven.

We hebben later deze tekening samen aan haar mama gegeven. Deze keek en glimlachte en zei met een zachte stem: ‘dank je wel’. Ik heb Loïs weinig zo blij gezien, dan op dat moment.

Deze situatie leerde mij enkele belangrijke lessen:

  • Elke ouder is voor  zijn/ haar kind de ‘allerliefste papa of mama van de hele wereld'.

  • De liefde van kinderen richting ouders is de meest onvoorwaardelijke liefde die er is.

  • Kinderen moeten altijd geholpen blijven worden om van betekenis te kunnen zijn voor hun ouders, ook als omstanders vinden dat die ouders dat niet ‘verdienen’.

Maria Vermeulen is trainer bij Salouz - ieder kind veilig, een bureau voor training en opvoedingsbegeleiding. www.salouz.nl

 

Deel dit artikel

Expertises