Jan Dirk van Vlastuin

Een recente uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam1 lijkt de weg vrij te maken voor beslaglegging op de goederen van een failliet. Die uitspraak acht ik niet juist. Gelukkig is cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

Korte omschrijving van het geschil

De verhuurder van een bedrijfspand had voor zichzelf een stil pandrecht bedongen op de inventaris van de latere failliet. De verhuurder heeft zijn vordering voor de huurachterstand tot de datum van het faillissement uiteraard bij de curator ingediend. Omdat sprake was van belastingschuld, heeft de verhuurder daarbij geen beroep kunnen doen op zijn pandrecht. Het fiscale bodemvoorrecht gaat namelijk boven het pandrecht.

Als gevolg van het faillissement is de huurovereenkomst drie maanden later beëindigd. De huur over die opzegtermijn moet door de curator bij de afwikkeling van het faillissement op grond van de wet worden meegenomen als een boedelschuld. De curator zal uit het totale boedelactief eerst de boedelschulden moeten betalen, voordat aan de preferente  en concurrente crediteuren een uitkering kan worden gedaan. Boedelschulden hebben bij de afwikkeling van een faillissement dus de grootste kans op betaling. Binnen de categorie boedelcrediteuren, is overigens ook sprake van een rangorde. De kosten van het faillissement worden als eerste betaald, daarna het door het UWV betaalde salaris over de opzegtermijn van de werknemers en daarna de huur over de opzegtermijn.

Standpunt verhuurder

De verhuurder heeft in dit geval de aan hem verpande inventaris verkocht en heeft geweigerd om de opbrengst aan de curator af te dragen. De verhuurder is van mening dat hij het pandrecht mag uitwinnen voor zijn boedelvordering die na de datum van het faillissement is ontstaan.

Standpunt curator

De curator heeft een andere opvatting. Hij beroept zich op het fixatiebeginsel. Op grond kan het pandrecht alleen worden gebruikt voor de schuld die op de datum van het faillissement bestond en niet voor de boedelvordering die daarna, op grond van de wet, is ontstaan. De Faillissementswet regelt immers zelf op welke wijze en in welke volgorde de curator deze boedelvorderingen dient te voldoen.

Oordeel Gerechtshof

Het Gerechtshof gaat nauwelijks in op het standpunt van de curator met betrekking tot het wettelijke systeem. Het Hof concludeert dat daarover in de overeenkomst niets is vermeld. En volgens het Hof hoeft de curator de opbrengst ook niet te verdelen volgens de wettelijke rangorde omdat de opbrengst niet in de boedel is gevallen.

Het Gerechtshof stelt ten onrechte: “een boedelcrediteur kan zich op de goederen van de failliet verhalen zonder rekening te houden met het faillissement”.

Het Gerechtshof geeft aan: “een boedelcrediteur kan zich op de goederen van de failliet verhalen zonder rekening te houden met het faillissement”.

Kritiek

Schulden die na het faillissement ontstaan, kunnen naar mijn mening niet vallen onder een reeds eerder gevestigd pandrecht. Dat zou een inbreuk vormen op het in de wet opgenomen fixatiebeginsel. De inhoud en betekenis van de pandovereenkomst, is in dat verband niet van belang. Vanaf het faillissement kunnen alleen zekerheden ten laste van de boedel ontstaan indien de curator daaraan heeft meegewerkt.

Op zichzelf is juist dat een boedelcrediteur een andere positie inneemt bij de afwikkeling van het faillissement dan de schuldeiser die een gewone vordering heeft. Een boedelcrediteur zal inderdaad eerst betaald moeten worden.

Maar indien het boedelsaldo niet voldoende is voor integrale betaling van alle boedelschuldeisers, zal de verdeling van het aanwezige saldo tussen hen moeten plaatsvinden volgens de wettelijke rangorde. Dat wettelijk systeem én de taak van de curator worden op onacceptabele wijze uitgehold als individuele boedelschuldeisers zelf hun rechten kunnen verzilveren. Op grond van de door het Hof gevolgde redenering, zou een boedelcrediteur immers ook beslag kunnen leggen op vermogen van de failliet of op het saldo van de boedelrekening. Tot voor kort heeft de rechtspraak dat steeds verboden.2 En wat mij betreft, moet dat zo blijven.

1 Gerechtshof Amsterdam 18 november 2014 (Van der Maas q.q./Heineken), ECLI:NL:GHAMS:2014:4778 en JOR 2015/88. 
2 Zie Gerechtshof ’s-Gravenhage 23 oktober 2012, ECLI:NL:2012:BV2593 en (in eerste aanleg) voorzieningenrechter ’s Gravenhage 15 december 2011. ECLI:NL:2011:BU9041. De voorzieningenrechter overwoog daarbij terecht: Het kan niet zo zijn dat een individuele boedelschuldeiser door beslaglegging de aan de curator opgedragen taken, ter bescherming van alle schuldeisers, kan frustreren.

Deel dit artikel

Neem contact op met onze specialisten voor meer informatie

Expertises